ECLI:NL:GHLEE:2003:AF4797

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1079/02 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Drion
  • P. Pruiksma
  • W. Wolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale eenheid omzetbelasting en de wens van de belanghebbende

Op 14 februari 2003 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak van X te Z tegen de belastingdienst, vertegenwoordigd door de inspecteur. De zaak betreft een beroep tegen een beschikking van de inspecteur die op 31 oktober 2001 een fiscale eenheid voor de omzetbelasting heeft vastgesteld tussen de eenmanszaak van de belanghebbende en de besloten vennootschap (B.V.) die hij had opgericht. De belanghebbende had op 12 november 2001 bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd op 13 maart 2002 afgewezen. Hierop volgde een beroepschrift dat op 23 april 2002 werd ingediend. De zitting vond plaats op 5 november 2002, waar de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De inspecteur had een verweerschrift ingediend en de belanghebbende overhandigde een pleitnota.

Het geschil draait om de vraag of de inspecteur terecht de beschikking heeft afgegeven. De belanghebbende heeft erkend dat aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid, zoals gesteld in artikel 7, lid 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968, is voldaan. Echter, de belanghebbende wenst geen fiscale eenheid te vormen met de B.V. Het hof oordeelt dat de wens van de belanghebbende niet doorslaggevend is, aangezien de voorwaarden voor de fiscale eenheid zijn vervuld. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en het hof ziet geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is op 19 februari 2003 per aangetekende post aan beide partijen verzonden. De beslissing is genomen door de raadsheren Drion, Pruiksma en Wolt, waarbij de voorzitter de uitspraak ter openbare zitting heeft uitgesproken in aanwezigheid van de griffier Gerrits.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1079/02 14 februari 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z,
tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de door de inspecteur afgegeven beschikking fiscale eenheid omzetbelasting.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Aan de belanghebbende is op 31 oktober ambtshalve een zgn. beschikking fiscale eenheid afgegeven.
De belanghebbende heeft op 12 november 2001 tegen deze beschikking een bezwaarschrift bij de inspecteur ingediend.
Bij de bestreden uitspraak van 13 maart 2002 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door middel van een beroepschrift, dat op 23 april 2002 is ingekomen.
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van 5 november 2002 gehouden te Leeuwarden.
Verschenen zijn de gemachtigde van belanghebbende zomede de inspecteur, die werd vergezeld door A.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Het gerechtshof heeft op 19 november 2002 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende post aan partijen is verzonden op 3 december 2002.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Bij brief ingekomen op 24 december 2002 heeft de belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
De griffier heeft de belanghebbende gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 22 januari 2003 dat griffierecht voldaan.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbende oefende in de vorm van een eenmanszaak een bedrijf uit met als activiteiten reparatie van plezierjachten en binnenschepen, revisie van scheepsmotoren, groothandel in scheepsmotoren e.d., export van diverse soorten machines en constructiewerkzaamheden.
2.2. In 1997 heeft belanghebbende besloten (een deel van) deze activiteiten voort te zetten in de vorm van een besloten vennootschap. Daartoe heeft hij een op respectievelijk 31 december 1997 en 21 december 1999 geregistreerde voorovereenkomst opgesteld. De B.V. is op 14 december 2000 onder de naam B B.V. (nader: de B.V.) perfect geworden. Belanghebbende hield een deel van (zijn werkzaamheden en) bedrijfsruimten en bedrijfsmiddelen achter in zijn eenmanszaak.
2.3. Aan de eenmanszaak is op 1 november 1987 een omzetbelastingnummer toegekend. Op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende is in 2001 aan de B.V. een omzetbelastingnummer toegekend. Aan de B.V. in oprichting is geen nummer toegekend.
2.4. Bij beschikking van 31 oktober 2001 is door de inspecteur met ingang van 1 november 2001 een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vastgesteld tussen belanghebbendes eenmanszaak en de B.V..
De aangiften voor de omzetbelasting van de B.V. in de oprichtingsperiode (1998 en 1999) vonden plaats op het omzetbelastingnummer van de eenmanszaak.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de beschikking van 31 oktober 2001 heeft kunnen geven.
4. De standpunten van partijen.
Verwezen wordt naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting aan hun standpunten geen nadere gronden aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (nader: de Wet) worden natuurlijke personen en lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die op grond van dit artikel ondernemer zijn en die in Nederland wonen of zijn gevestigd en die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven, dat zij een eenheid vormen, al dan niet op verzoek van één of meer van deze natuurlijke personen of lichamen, bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur als één ondernemer aangemerkt.
5.2. Namens belanghebbende is ter zitting erkend, gelijk door de inspecteur ook is gesteld, dat in het onderhavige geval aan de voorwaarden van artikel 7, lid 4, van de Wet is voldaan. Belanghebbende wenst echter niet met de B.V. een fiscale eenheid voor de omzetbelasting te vormen.
5.3. Nu, naar tussen partijen vaststaat, aan de voorwaarden van artikel 7, lid 4, van de Wet is voldaan en de inspecteur zich op het standpunt stelt dat een fiscale eenheid dient te worden gevormd, is de wens van belanghebbende niet doorslaggevend voor het al dan niet totstandkomen van de fiscale eenheid.
5.4. Het beroep is derhalve ongegrond.
6. De beslissing.
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
7. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedaan door mrs. Drion, raadsheer en voorzitter, Pruiksma, vice-president en Wolt, raadsheer-plaatsvervanger, en op 14 februari 2003 door voornoemde voorzitter uitgesproken ter openbare zitting van het gerechtshof te Leeuwarden, in tegenwoordigheid van de griffier Gerrits en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 19 februari 2003 afschrift
per aangetekende post verzonden
verzonden aan beide partijen.