Parketnummer: 24-000662-02
Arrest d.d. 17 maart 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van het arrondissement Leeuwarden d.d. 20 juni 2002 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh,
Kinholtsweg 7 7909 CA Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep.
De rechtbank van het arrondissement Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en maatregelen, en heeft voorts beslist op de vordering van de benadeelde partij, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 20 juni 2002 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzittingen van 12 december 2002 en 3 maart 2003, en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Bewezenverklaring.
Ten aanzien van de verdachte acht het hof bewezen dat:
hij op 10 september 2001, te Minnertsga, in de gemeente Het Bildt, opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet,
A)
- meermalen met kracht geslagen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
- met een mes in de lip van die [slachtoffer] gesneden
B) op enig tijdstip nadat hij, verdachte, die [slachtoffer] tegen het hoofd had geslagen en gesneden, zoals omschreven onder A)
meermalen,
- met zijn in klompen geschoeide voeten met kracht tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van die (op de grond liggende) [slachtoffer] geschopt en
eenmaal,
- met zijn in een klomp geschoeide voet een neerwaartse trappende beweging op het hoofd van die (op de grond liggende) [slachtoffer] gemaakt,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
Strafbaarheid.
Omtrent verdachte zijn door G. de Jong, forensisch psycholoog, vast gerechtelijk deskundige, en F.P.J. Soeren, psychiater te Groningen, in samenwerking met deskundigen van de Forensisch Psychiatrische Dienst en de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen, alwaar verdachte opgenomen is geweest, op respectievelijk 16 mei 2002 en 22 mei 2002, rapporten uitgebracht. Voornoemde rapporten houden - zakelijk weergegeven - als conclusie in, dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem telastegelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat het feit - indien bewezen - hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof neemt vorenstaande conclusie over en is derhalve van oordeel, dat bij verdachte ten tijde van het hiervoor bewezenverklaarde feit een zodanig gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens bestond, dat dit feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte mitsdien te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
De rechtbank van het arrondissement Leeuwarden heeft de verdachte ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren. De verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter 's hofs terechtzitting van 12 december 2002 gevorderd dat verdachte, eveneens ter zake van doodslag, wordt veroordeeld tot eenzelfde gevangenisstraf als in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer] opzettelijk van het leven beroofd. Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
In de nacht van 9 op 10 september 2001 was het slachtoffer, [slachtoffer], samen met enkele andere personen aanwezig in de woning van een vriendin van verdachte. Toen op zeker moment verdachte bij de woning arriveerde, werd de sfeer gespannen. Er vonden woordenwisselingen plaats, terwijl door de aanwezigen, waaronder [slachtoffer] en verdachte, veel alcohol werd genuttigd.
Nadat [slachtoffer] op zeker moment de woning had verlaten en daarnaar na korte tijd was teruggekeerd, heeft verdachte [slachtoffer] van het erf afgejaagd en hem daarbij met kracht tegen het hoofd geslagen. Ook heeft hij met een mes een stuk van diens snor afgesneden. Hierop is verdachte teruggekeerd naar de woning, het slachtoffer gewond achterlatend. Na enige tijd in de woning te zijn geweest, is verdachte samen met de getuige [getuige] teruggekeerd naar [slachtoffer] die op de grond lag. Vervolgens heeft verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, onder de ogen van [getuige] het slachtoffer meerdere malen met zijn in klompen geschoeide voeten met kracht tegen het hoofd en het (boven)lichaam geschopt. Ook heeft hij een neerwaartse trappende beweging op het hoofd van het slachtoffer gemaakt. Ten gevolge van de verwondingen die door bovengenoemde handelingen van verdachte zijn toegebracht, is het slachtoffer op 11 september 2001 overleden.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen vrijheidsstraf heeft het hof rekening gehouden met de ernstige schok die door het plegen van bovenomschreven feit aan de rechtsorde is toegebracht en het leed dat de dood van het slachtoffer voor diens nabestaanden met zich heeft gebracht.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van zeven jaren in beginsel passend is.
Het hof ziet echter in de ten tijde van het bewezenverklaarde feit aanwezige verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de in verband daarmee aan verdachte op te leggen maatregel zoals hieronder overwogen, reden aan verdachte een lagere vrijheidsstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd, en wel voor de duur van vijf jaren.
Motivering van de op te leggen maatregel.
Uit het voormeld rapport van forensisch psycholoog G. de Jong blijkt onder meer het volgende:
Diagnostisch is er sprake van een ziekelijke storing in de zin van een schizoaffectieve stoornis en een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstoornis bij een man met ernstig agressief grensoverschrijdend gedrag. Onder invloed van alcohol neemt de toch al slechte realiteitstoetsing en belastbaarheid verder af en wordt de kans op desintegratie (onder andere agressieve uitbarstingen) navenant groter. Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van hetgeen verdachte tenlaste wordt gelegd.
De gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke storing van verdachtes geestvermogens is van dien aard dat het tenlastegelegde hem, indien bewezen, in verminderde mate kan worden toegerekend. Hij zag het ongeoorloofde van zijn handelen onvoldoende in ten tijde van het tenlaste gelegde feit.
Het is niet te verwachten dat verdachte zich voortaan in de maatschappij behoorlijk zal gedragen en zich niet aan verstoring van de openbare orde zal schuldig maken. De kans op recidive is erg groot indien er geen adequate behandeling plaatsvindt. Een verandering ten goede is te verwachten indien verdachte klinisch psychiatrisch zal worden behandeld.
Verdachte heeft erg weinig ziektebesef en -inzicht. Derhalve is van vrijwillige behandeling niet veel rendement te verwachten. De behandeling zal derhalve plaats moeten vinden in een klinische setting waarbij controle op medicatie en gedragssturing middels cognitieve gedragstherapie een juiste aanpak lijkt.
Een terbeschikkingstelling met voorwaarden lijkt minder gewenst gezien de betrekkelijk beperkte duur van de maatregel en de motivatie van verdachte.
Een langdurige controlemogelijkheid is het best te realiseren binnen het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging.
Uit het voormeld rapport van psychiater F.P.J. Soeren blijkt onder meer het volgende:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke storing der geestvermogens in de zin van een schizoaffectieve stoornis en een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze bestonden ook ten tijde van het tenlaste gelegde.
Indien bewezen dat betrokkene het delict zo begaan heeft, is het delict hem in verminderde mate toe te rekenen, omdat betrokkene in de gegeven omstandigheden door zijn genoemde stoornissen onvoldoende in staat was zijn handelen te sturen.
Gezien (de) stoornis van betrokkene is (de) recidive-kans van agressiedoorbraken levensgroot aanwezig. Qua medicatie was betrokkene notabene goed ingesteld. De kwetsbaarheid in de persoonlijkheid heeft betrokkene parten gespeeld.
Slechts in een klinische behandeling in een gedwongen kader kan op termijn worden bereikt dat betrokkene meer zicht krijgt op zijn kwestbaarheden in relaties met anderen en zijn slechte agressieregulatie. Momenteel heeft betrokkene zeer weinig ziekte-inzicht.
Indien het telaste gelegde bewezen wordt, kan de behandeling het best plaatsvinden in het kader van een tbs met dwangverpleging.
Het hof kan zich verenigen met de in voormelde rapporten opgenomen conclusies en adviezen en maakt deze tot de zijne.
In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit een feit betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld, dat het bewezenverklaarde feit naar het oordeel van eerder genoemde deskundigen, welk oordeel het hof tot het zijne heeft gemaakt, verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, en voorts dat de kans op recidive erg groot is, zal het hof - mede gezien de inhoud van voormelde rapporten - verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen alsmede bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel en die verpleging eist.
Benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels wel en deels niet is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij vordert de - niet door de begrafenisverzekering gedekte - kosten van de begrafenis van haar zoon ad 1.303,90 euro en de kosten van een grafsteen voor het graf van haar zoon ad 2.487,- euro. Deze schade is rechtstreeks toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De hoogte van deze schade ad 3.790,90 euro is deugdelijk gesteld en onderbouwd, en van de zijde van verdachte niet weersproken. Het hof stelt die schade - als kosten van lijkbezorging - vast op dat bedrag. Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij voormelde kosten heeft gedragen, zodat ingevolge artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 108, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het daarnaast gevorderde, te weten de grafrechten ad 221,28 euro voor het graf van de zoon van de benadeelde partij komen niet op grond van artikel 108, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, noch op grond van enige andere wetsbepaling voor vergoeding in aanmerking. De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve te worden toegewezen tot een bedrag als hiervoor vermeld, met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is met betrekking tot het hiervoor bewezenverklaarde feit van oordeel dat verdachte jegens de nabestaande van het slachtoffer, [nabestaande], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dat feit aan haar is toegebracht. Voormelde schade wordt door het hof vastgesteld op een bedrag van 3.790,90 euro. Het hof acht het in het belang van de benadeelde partij aan de verdachte de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld primair telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- een zwarte portefeuille;
- Fl. 165,10 (Nederlands geld);
- een bankpas van de Regiobank t.n.v. [verdachte] (nr. [nummer]);
- een bankpas van de Frieslandbank t.n.v. [verdachte] (nr. [nummer]);
- een Rocks spaarpasje;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [nabestaande], wonende te [adres], tot een bedrag van drieduizendzevenhonderdnegentig euro en negentig cent;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
veroordeelt verdachte in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van drieduizendzevenhonderdnegentig euro en negentig cent ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, [nabestaande], wonende te [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Kalsbeek en Van Stempvoort, in tegenwoordigheid van De With als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.