ECLI:NL:GHLEE:2003:AF6036

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 2002/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring beroep tegen uitspraak heffingsambtenaar inzake WOZ-beschikking

Op 14 maart 2003 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende in verzet kwam tegen een eerdere uitspraak van de belastingkamer. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Terschelling, die op 1 oktober 2002 was verzonden. Belanghebbende had zijn beroepschrift op 13 november 2002 ter post bezorgd, maar het hof oordeelde dat dit niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van beroep vangt aan op de dag na de dagtekening van de uitspraak, in dit geval op 2 oktober 2002. Het beroepschrift had uiterlijk op 12 november 2002 bij de griffie van het hof moeten zijn ingekomen. De belastingkamer verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift pas op 14 november 2002 was ingekomen.

Belanghebbende stelde in zijn verzetschrift dat hij de uitspraak van de heffingsambtenaar op 3 oktober 2002 had ontvangen, en dat zijn beroep dus tijdig was. Het hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de uitspraak op 1 oktober 2002 was verzonden. De wetgeving, met name de artikelen 26 en 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 6:7, 6:9 en 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, werd in de beoordeling betrokken. Het hof concludeerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en verklaarde het verzet ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. M. Huiskes, raadsheer, in aanwezigheid van de griffier dhr. Lorist. De uitspraak werd op 19 maart 2003 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 2002/02 14 maart 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer, op het verzet gedaan namens X te Z (Terschelling) tegen de uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer van 22 november 2002.
De belastingkamer van het hof heeft voormelde uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Terschelling (hierna te noemen: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de te zijn aanzien genomen beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken.
Ingevolge de artikelen 26, eerste lid, en 26c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (nader: de AWR) juncto de artikelen 6:7, 6:9 en 8:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (nader: de Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar binnen zes weken na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter tot wiens rechtsgebied de standplaats van de heffingsambtenaar behoort.
De uitspraak van de heffingsambtenaar is verzonden op 1 oktober 2002 en het beroepschrift is ter post bezorgd op 13 november 2002 en ter griffie van het hof binnengekomen op 14 november 2002, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak.
Om die reden heeft de belastingkamer bij voormelde uitspraak het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift dat is ingediend op 30 december 2002.
De heffingsambtenaar heeft op 28 januari 2003 een verweerschrift ingezonden met conclusie dat hij het verzet ongegrond acht.
Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling van de zaak en het hof ziet daartoe geen aanleiding.
Belanghebbende stelt in zijn verzetschrift dat hij de uitspraak van de heffingsambtenaar heeft ontvangen op 3 oktober 2002 en dat derhalve zijn beroep van 13 november 2002 tijdig is.
Ingevolge het bepaalde in artikel 26c van de AWR vangt de termijn voor het instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak, derhalve op 2 oktober 2002. De heffingsambtenaar heeft met zijn brief van 27 januari 2003 aannemelijk gemaakt dat het afschrift van de uitspraak ook op 1 oktober 2002 is verzonden. Dientengevolge diende het beroepschrift overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb uiterlijk op 12 november 2002 ter 's hofs griffie te zijn ingekomen. In artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is echter bepaald dat bij verzending per post een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Nu de termijn, gelijk vorenoverwogen, eindigde op 12 november 2002 om 24.00 uur en het beroepschrift is ter post bezorgd op 13 november 2002 en is ingekomen bij de belastingkamer op 14 november 2002, is het hof van oordeel dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
De belastingkamer heeft derhalve belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt:
Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond.
Gedaan op 14 maart 2003 door mr. Huiskes, raadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier dhr. Lorist en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 19 maart 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.