ECLI:NL:GHLEE:2003:AF6821

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0300105
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Zuidema
  • J. Meijeringh
  • P. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming van asielzoekerscentrum door het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 april 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat eerder op 6 februari 2003 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen was gewezen. Het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (Coa) had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin het Coa was veroordeeld om een asielzoekerscentrum (AZC) binnen drie dagen te ontruimen. De voorzieningenrechter had echter een opschortende voorwaarde aan deze ontruiming verbonden, wat het Coa in zijn memorie van grieven aanvocht. Het hof oordeelde dat het Coa niet voldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering, nu de Vreemdelingenrechter het beroep van de geïntimeerde tegen de beëindiging van de opvangvoorzieningen inmiddels had afgewezen. Het hof concludeerde dat het Coa niet ontvankelijk was in zijn hoger beroep en veroordeelde het Coa in de kosten van de procedure. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende spoedeisend belang in kort geding procedures en de gevolgen van eerdere rechterlijke uitspraken voor de voortgang van rechtszaken.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 april 2003
Rolnummer 0300105
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
eerste kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen inzake:
Het rechtspersoonlijkheid bezittend zelfstandig bestuursorgaan Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,
gevestigd te Rijswijk,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: het Coa,
procureur: mr J.V. van Ophem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
in appel niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 6 februari 2003 door de voorzieningenrechter van de arrondissementsrechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploit van 25 februari 2003 is door het Coa hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 5 maart 2003.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Het uw Gerechtshof moge behage:
I het vonnis, op 6 februari 2003 onder registratienummer 62500 KG ZA 02-525 door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen tussen partijen gewezen, te vernietigen en
II opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, geïntimeerde te veroordelen het AZC [vestigingsplaats], binnen drie dagen na betekening van het in dit hoger beroep te wijzen arrest, te ontruimen en ontruimd te houden met al het zijne en de zijnen, met machtiging van appellant om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien geïntimeerde aan deze veroordeling niet voldoet;
III geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
Vervolgens heeft het Coa arrest gevraagd en heeft het hof een datum voor het wijzen van arrest bepaald.
De grieven
het Coa heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
Tegen de weergave van de vaststaande feiten als vermeld onder overweging 1 (a t/m k) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
De voorzieningenrechter heeft [geïntimeerde] bij bedoeld vonnis veroordeeld om het AZC [vestigingsplaats] binnen drie dagen na betekening van dat vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, met al het zijne en de zijnen..., onder bepaling "dat het Coa eerst rechten kan ontlenen aan de hiervoor weergegeven veroordelingen nadat door de Vreemdelingenrechter afwijzend is beslist op het beroepschrift van gedaagde (lees:[geïntimeerde]) tegen het besluit van het Coa van 21 november 2002 tot beëindiging van de opvangvoorzieningen en nadat 3 dagen zijn verstreken na die afwijzende beslissing".
De grief van het Coa is gericht tegen de hiervoor cursief weergegeven (opschortende) voorwaarde, welke de voorzieningenrechter ambtshalve aan de gevorderde voorziening heeft verbonden.
Allereerst dient de vraag te worden gesteld of het Coa voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering in kort geding in hoger beroep, nu - zoals onweersproken door het Coa is gesteld - de Vreemdelingenrechter het hiervoor bedoelde beroep inmiddels heeft afgewezen en het verzoek van [geïntimeerde] (tot het treffen van een voorlopige voorziening) niet ontvankelijk heeft verklaard en door het Coa reeds opdracht aan de deurwaarder is gegeven om tot ontruiming over te gaan.
Het Coa heeft in de memorie van grieven gemotiveerd aangegeven waarom naar zijn mening de voorzieningenrechter ten onrechte een opschortende voorwaarde als hiervoor weergegeven aan zijn beslissing tot ontruiming heeft verbonden. Teneinde te voorkomen dat er van het beroepen vonnis ongewenste precedentwerking uitgaat, ter correctie van de - in de ogen van het Coa - onjuiste uitspraak van de voorzieningenrechter - en ter bevordering van de rechtseenheid, is het Coa van mening dat het voldoende spoedeisend belang heeft bij het onderhavige appel.
Toetsingskader is in deze de regel "point d'intérêt, point d'action" als neergelegd in artikel 3:303 BW: "Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe."
In de rechtspraak en in de literatuur is niet geheel onomstreden in hoeverre de angst voor precedentwerking - zeker in zaken met een meer algemeen karakter - voldoende belang opleveren voor het instellen van een rechtsvordering in appel of in cassatie. Wat daarvan ook zij, naar het oordeel van het hof is er in casu in ieder geval geen sprake van - ook voor het appel in kort geding vereiste - spoedeisend belang meer, nu de gevorderde voorlopige voorziening is verkregen en inmiddels ten uitvoer kan worden gelegd of wellicht reeds ten uitvoer is gelegd.
Het Coa zal derhalve niet ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep en zal de kosten van deze procedure in hoger beroep hebben te dragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het Coa niet ontvankelijk in zijn beroep tegen het op 6 februari 2003 in kort geding tussen partijen gewezen vonnis;
veroordeelt het Coa in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil.
Aldus gewezen door mr Mollema, voorzitter, en mrs Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 2 april 2003.