Arrest d.d. 2 april 2003
Rolnummer 0200311
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
eerste kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen inzake:
Het rechtspersoonlijkheid bezittend zelfstandig bestuursorgaan Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,
gevestigd te Rijswijk,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: het Coa,
procureur: mr V.M.J. Both,
1.[geïntimeerde 1] en
2.[geïntimeerde 2],
beiden zonder bekende woon- of verblijfplaats,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
toevoeging:
procureur: mr P.H. Redeker
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 4 juli 2002 door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploit van 18 juli 2002 is door het Coa hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 7 augustus 2002.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank te Leeuwarden tussen partijen gewezen op 4 juli 2002 met zaaknummer 52720/KG ZA 02-197 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
I. Geïntimeerden te veroordelen de door hen gebruikte ruimte(n) in de COW-woning gelegen aan het [adres] te [woonplaats] binnen drie (3) dagen na betekening van het in deze appèlprocedure te wijzen arrest te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hunne en de hunnen, met machtiging van appellant om dit arrest na betekening onmiddelijk ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien geïntimeerden aan deze veroordeling niet voldoen;
II. Geïntimeerden te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Tegen [geïntimeerden] is akte niet dienen verleend terzake van de memorie van antwoord.
Het Coa heeft arrest gevraagd en het hof heeft een datum bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
Het Coa heeft één grief opgeworpen.
Tegen de weergave van de vaststaande feiten als vermeld onder overweging 1 (1.1 t/m 1.9) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Ook zal worden uitgegaan van de vaststelling in de eerste volzin van overweging 2.3 van het beroepen vonnis, nu ook daartegen niet door middel van een grief is opgekomen.
De voorzieningenrechter heeft [geïntimeerden] bij bedoeld vonnis veroordeeld om de COW woning [woning] te [woonplaats] binnen drie dagen na betekening van dat vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hunne en de hunnen, alles tenzij vóór 1 september 2002 door de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening is getroffen in verband met het ingediende bezwaarschrift tegen de beschikking van het Coa van 28 februari 2002.
De grief van het Coa is gericht tegen de hiervoor cursief weergegeven (opschortende) voorwaarde, welke de voorzieningenrechter ambtshalve aan de gevorderde voorziening heeft verbonden.
Uit hetgeen in de memorie van grieven in het dictum onder II is gevorderd, leidt het hof af dat het Coa in het verlengde van het in de grief gestelde eveneens wenst op te komen tegen de compensatie van kosten als door de voorzieningenrechter in het beroepen vonnis uitgesproken. Het Coa is van mening dat [geïntimeerden] in de kosten in eerste aanleg hadden dienen te worden veroordeeld. Daarmee is het spoedeisend belang van het Coa bij dit appel in kort geding voldoende gegeven.
In het bestuursrecht geldt dat de rechtsgevolgen van een beschikking in beginsel direct intreden, zodat het instellen van bezwaar of beroep de rechtsgevolgen van het besluit niet schorst (art. 6:16 Awb). In casu had dit ten gevolge dat [geïntimeerden] met ingang van de vierde dag na de uitreiking van de beschikking d.d. 28 februari 2002 zonder recht of titel in de opvang verbleven en dat de indiening door [geïntimeerden] van het bezwaarschrift en het in dat kader gedane verzoek om een voorlopige voorziening, dit rechtsgevolg van het besluit onverlet heeft gelaten.
Wanneer de voorzieningenrechter, zoals in de onderhavige casus, wordt geconfronteerd met een ontruimingsvordering die is gebaseerd op een (beëindigings)besluit waartegen op het moment dat de ontruimingsvordering ter beoordeling voorligt, nog een bestuursrechtelijke procedure aanhangig is, dient de voorzieningenrechter, alvorens een beslissing te nemen, in zijn overwegingen te betrekken of het aannemelijk is dat het besluit waarop de vordering berust, naar verwachting door de bestuursrechter in stand zal worden gelaten. Deze prognose dient bij de afweging van de belangen van partijen bij de toewijzing, respectievelijk de weigering van de ter beoordeling voorliggende ontruimingsvordering te worden betrokken.
In het beroepen vonnis heeft de voorzieningenrechter onder 2.2. het volgende overwogen:
"Het recht op opvang van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is ingevolge de beschikking van het Coa van 28 februari 2002 komen te vervallen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] blijven sinds 28 februari 2002 zonder recht of titel in de COW woning [woning] te [woonplaats] en handelen hiermee jegens het Coa onrechtmatig."
Naar het hof begrijpt heeft de voorzieningenrechter daarmee willen aangeven dat hij voorshands van oordeel was dat de beëindigingsbeschikking voldoende deugdelijk was gemotiveerd en - naar verwachting - in de bestuursrechtelijke procedure stand zou houden. Het hof deelt die prognose, nu het in dit kort geding door [geïntimeerden] aangevoerde verweer overeenkomt met de gronden van het "bezwaarschrift" en het daarmee connexe verzoek om een voorlopige voorziening, en bedoeld verweer voorshands door de voorzieningenrechter is verworpen, tegen welke verwerping niet (incidenteel) is geappelleerd.
In dat licht bezien valt niet te begrijpen waarom de voorzieningenrechter desondanks de voorwaarde, als door het Coa ter discussie gesteld, aan zijn uitspraak heeft verbonden.
De voorzieningenrechter had [geïntimeerden] derhalve zonder meer tot de gevorderde ontruiming dienen te veroordelen, zulks met veroordeling van [geïntimeerden] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
Slotsom
Het beroepen vonnis zal derhalve worden vernietigd voorzover het de aan de ontruiming verbonden voorwaarde en de kostencompensatie betreft. [geïntimeerden] zullen alsnog worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg, onder bekrachtiging van dat vonnis voor het overige. [geïntimeerden] zullen, als de in het ongelijk te stellen partij, eveneens de kosten van dit hoger beroep hebben te dragen.
De beslissing.
Het gerechtshof:
vernietigt het beroepen vonnis voor wat betreft de onder 1 van het dictum opgenomen toevoeging "alles tenzij vóór 1 september 2002 door de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening is getroffen in verband met het ingediende bezwaarschrift tegen de beschikking van het Coa van 28 februari 2002" en voor wat betreft de onder 3 van het dictum uitgesproken compensatie van kosten;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot op heden begroot op Euro 270,56 aan verschotten en op Euro 703,-- aan salaris voor de procureur;
bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van het Coa tot op heden op Euro 307,56 aan verschotten en op Euro 771,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr Mollema, voorzitter, en mrs Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 2 april 2003.