ECLI:NL:GHLEE:2003:AF7079

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 87/03 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
  • D. Lorist
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen uitspraak hoofd afdeling belastingen gemeente Groningen

Op 4 april 2003 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak waarbij belanghebbende in verzet kwam tegen een eerdere uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer van 31 januari 2003. De zaak betreft een beroep tegen een uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Groningen, die op 15 november 2002 was verzonden. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een beschikking op basis van de Wet waardering onroerende zaken. Het beroepschrift was echter pas op 17 januari 2003 ter post bezorgd, wat meer dan zes weken na de dagtekening van de uitspraak was. Hierdoor verklaarde de belastingkamer het beroep niet-ontvankelijk.

Belanghebbende heeft vervolgens op 7 februari 2003 een verzetschrift ingediend, waarin werd gesteld dat de termijnoverschrijding het gevolg was van overspannenheid van de gemachtigde. Het hof oordeelde echter dat er geen verschoonbare omstandigheden waren aangevoerd die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De belastingkamer heeft daarom de eerdere uitspraak van 31 januari 2003 bevestigd en het verzet ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan door vice-president mr. P. Pruiksma in aanwezigheid van griffier dhr. D. Lorist. De uitspraak is openbaar uitgesproken en op 9 april 2003 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 87/03 4 april 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het verzet gedaan namens X tegen de uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer van 31 januari 2003.
De belastingkamer van het hof heeft voormelde uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Groningen (hierna te noemen: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de te haar aanzien genomen beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken.
Ingevolge de artikelen 26, eerste lid, en 26c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (nader: de AWR) juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (nader: de Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een uitspraak van het hoofd binnen zes weken na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter tot wiens rechtsgebied de standplaats van het hoofd behoort.
De uitspraak van het hoofd is verzonden op 15 november 2002 en het beroepschrift is ter post bezorgd op 17 januari 2003, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak.
Om die reden heeft de belastingkamer bij voormelde uitspraak het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift dat is ingediend op 7 februari 2003.
Het hoofd heeft bij schrijven van 6 maart 2003 aan het hof medegedeeld geen schriftelijke reactie in te zenden met betrekking tot het verzetschrift van belanghebbende.
Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling van de zaak en het hof ziet daartoe geen aanleiding.
De gemachtigde van belanghebbende stelt in zijn verzetschrift dat hij te laat het beroepschrift had ingediend daar hij op dat moment in een staat van overspannenheid verkeerde.
Het hof is echter van oordeel dat, nu de gemachtigde van belanghebbende geen omstandigheden aanvoert die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, het beroep bij uitspraak van 31 januari 2003 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt:
Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond.
Gedaan op 4 april 2003 door mr. Pruiksma, vice-president, in tegenwoordigheid van de griffier dhr. Lorist en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 9 april 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.