6. De overwegingen omtrent het geschil.
6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 11, lid 1, letter b, ten vijfde, van de Wet is, zakelijk weergegeven, de verhuur van onroerende zaken vrijgesteld tenzij de verhuur geschiedt aan personen die de onroerende zaak gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van voorbelasting bestaat en mits de verhuurder en de huurder een gezamenlijk verzoek tot belaste verhuur aan de inspecteur hebben gedaan.
Een nagenoeg volledig recht op aftrek bestaat indien de huurder de onroerende zaak bezigt voor doeleinden die voor tenminste 90% recht geven op aftrek van voorbelasting.
6.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 11, lid 1, letter g, van de Wet zijn onder meer vrijgesteld de diensten door beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet BIG.
6.3 Vast staat dat de feitelijke werkzaamheden werden uitgevoerd door twee fysiotherapeuten die zijn ingeschreven op grond van de Wet BIG. Dat de werkzaamheden werden uitgevoerd voor rekening van belanghebbende als rechtspersoon maakt niet dat vorenvermelde bepaling van artikel 11, lid 1, letter g, van de Wet geen toepassing zou kunnen vinden.
6.4 In artikel 1, lid 1 en lid 2, van de Wet BIG is bepaald dat deze wet onder meer betrekking heeft op alle verrichtingen -het onderzoek en het geven van raad daaronder begrepen- rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende diens gezondheid te bevorderen of te bewaken, waaronder mede wordt begrepen het van een ziekte genezen en het voor het ontstaan van een ziekte te behoeden. Volgens artikel 29 van de Wet BIG behoren vorenstaande verrichtingen, al dan niet liggende op het gebied van de geneeskunst, tot het gebied van de deskundigheid van de fysiotherapeut. Van de niet op het gebied van de geneeskunst liggende verrichtingen door fysiotherapeuten is in de Memorie van Toelichting (Handelingen Tweede Kamer 19 522, nummer 3, pagina 37) als voorbeeld gegeven het geven van zwangerschaps- of ouderengymnastiek.
6.5 Blijkens publicaties van "B" en van belanghebbende zijn ART en BRT individuele klachtenspecifieke cursussen.
ART is bedoeld voor mensen die door werkgerelateerde fysieke klachten langere tijd uit het arbeidsproces dreigen te geraken. Deze cursus wordt meestal gevolgd op verwijzing door een Arbo-arts of op advies van de werkgever.
BRT is bedoeld voor mensen voor wie een fysiotherapeutische indicatie heeft gegolden en daarop een vervolgtraject vormt.
PTT betreft een oefenprogramma dat is afgestemd op klachten van de deelnemer en waarbij ook aandacht wordt besteed aan de algehele conditie.
In 1999 is de naamsvoering van BRT gewijzigd in PTT.
6.6 Gelet op de omschrijving van deze verrichtingen is het hof van oordeel dat zij vallen binnen de omschrijving van het deskundigheidsgebied van de fysiotherapeut. Ingeval de activiteiten worden verricht door fysiotherapeuten geschiedt dit derhalve door fysiotherapeuten als zodanig. Aan dit oordeel doet niet af dat de activiteiten ook kunnen worden verricht door personen die daartoe een bepaalde opleiding hebben gevolgd, doch niet als fysiotherapeut zijn geregistreerd.
6.7 In het onderhavige geval is, gelet op het vorenstaande, belanghebbendes omzet, voor zover behaald met ART, BRT en PTT, en derhalve een deel uitmakende van 25% van de totale omzet, op grond van het bepaalde in artikel 11, lid 1, letter g, van de Wet vrijgesteld van omzetbelasting.
6.8 Nu dientengevolge belanghebbende het gehuurde deel van het bedrijfspand gebruikt voor doeleinden waarvoor niet volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van voorbelasting bestaat, kan niet worden geopteerd voor belaste verhuur van dat gedeelte van het bedrijfspand. Zulks dient te dezen te worden beoordeeld aan de hand van de behaalde omzet, terwijl het gebruik van het vloeroppervlak, wat daar ook van zij, daartoe niet maatgevend is.
6.9 De inspecteur heeft ontkend dat hij zich op een ander standpunt heeft gesteld dan dat ART, BRT en PTT vrijgestelde activiteiten betreffen. Voorts heeft hij ontkend dat hij daarmee in strijd handelde met een landelijk beleid dat zou zijn gebaseerd op een daaraan tegengesteld uitgangspunt. Tenslotte heeft hij ontkend dat de door belanghebbende genoemde gevallen vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval, doordat daarbij sprake was van werkzaamheden uitgevoerd door niet BIG-geregistreerden, dan wel daarbij geen vooroverleg was gevoerd met de belastingdienst.
Belanghebbende heeft naar 's hofs oordeel het voeren van een beleid als hiervoor bedoeld niet aannemelijk gemaakt, noch aannemelijk gemaakt dat sprake was van wel vergelijkbare gevallen, die in deze gelijke behandeling behoeven. Ook is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur in wel vergelijkbare gevallen in meerderheid anders heeft gehandeld dan in geval van belanghebbende.
Naar 's hofs oordeel heeft de inspecteur mitsdien niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
6.10 De werkzaamheden van belanghebbende ter zake van de ART werden centraal door "B" gefactureerd met berekening van omzetbelasting. Nu deze facturering, naar het hof aanneemt, namens belanghebbende geschiedde en belanghebbende de in rekening gebrachte omzetbelasting ook afdroeg, is daarmee voldaan aan het bepaalde in artikel 37 van de Wet. Belanghebbende heeft deze omzetbelasting derhalve niet ten onrechte afgedragen.
6.11 Ten aanzien van de werkzaamheden ter zake van de PTT heeft belanghebbende op facturen vermeld "inclusief omzetbelasting" hetgeen inhoudt het melding maken van omzetbelasting in de zin van artikel 37 van de Wet. De inspecteur heeft bij de onderhavige naheffingsaanslag mitsdien terecht omzetbelasting nageheven over de met deze activiteit behaalde omzet.
6.12 Het beroep van belanghebbende is, gelet op al het voorgaande, ongegrond.
6.13 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.