ECLI:NL:GHLEE:2003:AF7613

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 244/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Huiskes
  • F.J.W. Drion
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende tegen de inspecteur inzake de aanslag inkomstenbelasting 1998 en erfpachtersvoordeel

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1998. Belanghebbende werd aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 94.126,-. Na het indienen van bezwaar door belanghebbende, handhaafde de inspecteur de aanslag bij uitspraak van 14 december 2001. Belanghebbende ging hiertegen in beroep, waarbij de eerste mondelinge behandeling plaatsvond op 18 november 2002. Tijdens deze zitting werd een pleitnota voorgedragen en werden nadere inlichtingen opgevraagd van de inspecteur. De tweede mondelinge behandeling vond plaats op 19 maart 2003, waar wederom een pleitnota werd gepresenteerd.

Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende tot en met 31 december 1998 een akkerbouwbedrijf exploiteerde, eerst als eenmanszaak en later in maatschapsverband. Belanghebbende had in 1982 het recht van erfpacht verkregen en in 1996 de blote eigendom van het land verworven. In 1998 vervreemdde hij de volle eigendom van het land, wat leidde tot de realisatie van stille reserves. De inspecteur belastte de helft van de waarde van het erfpachtersvoordeel bij belanghebbende, wat leidde tot het geschil.

Het hof oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van erfpachtersvoordeel. De berekening van het belastbare inkomen werd herzien, waarbij het hof concludeerde dat de aanslag moest worden verlaagd tot f 51.595,-. Het hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 244/02 18 april 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1998 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 94.126,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 14 december 2001
de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, dat op 25 januari 2002 is ingekomen en is aangevuld bij brief van 14 maart 2002 (met bijlagen).
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Vervolgens heeft de eerste mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 18 november 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door mevrouw A FB, alsmede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van deze zitting is een proces-verbaal op gemaakt dat op 6 december 2002 in afschrift naar partijen is gezonden. Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de inspecteur gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken heeft de inspecteur geantwoord bij brief van 22 november 2002 (met bijlagen), waarvan afschrift is gestuurd naar belanghebbende. Vervolgens heeft de tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 19 maart 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
Op deze zitting heeft belanghebbende wederom een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2 Belanghebbende exploiteerde, eerst als eenmanszaak en vanaf 1 januari 1994 samen met zijn echtgenote in maatschapsverband, tot en met 31 december 1998 een akkerbouwbedrijf.
2.3 Belanghebbende heeft op 22 juni 1982 van 15.84.70 ha het recht van erfpacht verkregen.
2.4 Op 2 april 1996 heeft belanghebbende tevens de blote eigendom van het op dat moment in erfpacht zijnde land verworven.
2.5 Op 20 augustus 1998 heeft belanghebbende de volle eigendom van het eerder in erfpacht verkregen land vervreemd en hierbij de aanwezige stille reserves gerealiseerd. Deze vervreemding is vastgelegd in een akte van transport van 4 januari 1999.
2.6 Op verzoek van de inspecteur is door de rijkstaxateur de waarde van het recht van erfpacht per 22 juni 1982 vastgesteld en wel op
f 5.330,- per ha, zoals weergegeven in de brief van de inspecteur aan belanghebbende van 30 juni 2000 (bijlage A bij het verweerschrift), ofwel f 84.464,- voor 15.84.70 ha.
2.7 De inspecteur heeft de helft van het genoemde bedrag van
f 84.464,- bij belanghebbende belast als zogenaamd erfpachtersvoordeel, zoals gespecificeerd in genoemde brief van 30 juni 2000.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur genoemd erfpachtersvoordeel terecht heeft bijgeteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de pleitnota's. Partijen hebben daaraan nog toegevoegd hetgeen daaromtrent is vermeld in het proces-verbaal van de eerste zitting. Partijen hebben overigens ter tweede zitting geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot verlaging van de aanslag.
De inspecteur concludeert primair tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De inspecteur is van opvatting dat het erfpachtsrecht bij uitgifte in 1982 al een waarde had van f 84.464,-. Daartoe heeft hij een becijfering opgemaakt welke is weergegeven in zijn genoemde brief van 30 juni 2000.
4.2 De inspecteur beroept zich voor de gehanteerde methode op twee uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 juli 1986 met de rolnummers 2425/80 en 2426/80, waarvan afschriften tot de gedingstukken behoren.
4.3 De rekenmethode van de inspecteur gaat uit van een waarde vrij te aanvaarden van het land, terwijl in genoemde uitspraken wordt uitgegaan van een waarde in verpachte staat. De inspecteur heeft ter zake aangevoerd dat bij bedoelde uitspraken sprake was van erfpachters die voorheen pachter waren, maar dit blijkt niet uit deze uitspraken.
4.4 Voorts is de inspecteur bij zijn berekening uitgegaan van een waarde in vrij te aanvaarden staat van het land van f 20.000,- per ha in 1982, terwijl uit een "Canonherziening grondbankkavel" (bijlage G bij het verweerschrift) valt op te maken dat deze waarde in 1982 aldaar f 15.200,- per ha bedroeg.
4.5 Toepassing van de rekenmethode van genoemde uitspraken van het Hof Amsterdam en een waarde van f 15.200,- per ha leidt niet tot een erfpachtersvoordeel.
4.6 De inspecteur is er met zij berekening in zijn brief van 30 juni 2000 of anderszins niet in geslaagd aannemelijk te maken dat wel van enig erfpachtersvoordeel sprake was.
4.7 Het voorgaande leidt tot de volgende berekening van het belastbare inkomen.
Aangegeven stipinkomen f 6.701,-
Bij: correctie boekwinst op gebouwen
de helft van f 88.900,- (niet in geschil) f 44.450,-
Bij: drempel giften hoger f 444,-
Stipinkomen wordt f 51.595,-
Aangezien de inspecteur blijkens zijn brief van 22 november 2002 de oudedagsreserve in 1999 heeft afgerekend, moet dit stipinkomen tevens beschouwd worden als belastbaar inkomen.
4.8 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het Hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof bepaalt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op 2,5 (punten) x 1,5 (wegingsfactor) x € 322,-- = € 1.207,50, welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het Hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 51.595,-;
gelast dat het betaalde griffierecht ad € 29,- aan belanghebbende wordt vergoed door de inspecteur;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 1.207,50; en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 18 april 2003 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W. Drion en mr. H.H.A. Fransen, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 23 april 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.