2. De feiten.
2.1 Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.2 Belanghebbende was het gehele jaar als vestigingsdirecteur in dienstbetrekking bij C B.V. te L (: C). Tot de leveranciers van deze vennootschap behoorde onder meer het technische handels- en adviesbureau D B.V. te M (: D). De contactpersoon van dit bedrijf was de heer B (: B). C was een tamelijk grote klant van D.
2.3 Belanghebbende heeft op 16 juni 1992 aangifte gedaan over 1991 van een belastbaar inkomen van ƒ 85.541,--. De primitieve aanslag, met de dagtekening d.d. 27 februari 1993 werd conform dit aangegeven belastbaar inkomen vastgesteld.
2.4 Op 4 maart 1994 ontving de inspecteur van de belastingdienst Ondernemingen Emmen/ Vestiging Assen een schrijven waarin werd gevraagd na te gaan of de door D opgegeven inkomsten ten name van belanghebbende, door belanghebbende waren aangegeven. Aan deze informatie lag een onderzoek ten grondslag waaruit was gebleken dat enkele werknemers van C, waaronder belanghebbende, zogenaamde smeergelden hadden ontvangen. Het ging daarbij om als kosten opgenomen bedragen in de boekhouding over 1991 van D.
2.5 Het aan belanghebbende uitbetaalde bedrag bleek niet in zijn aangifte te zijn vermeld. Belanghebbende werd daarop, aanvankelijk schriftelijk, om uitleg gevraagd. Tijdens een in september 1994 gevoerd gesprek tussen de inspecteur en belanghebbende deelde deze laatste mee dat hij in 1991 van B een bedrag van ƒ 13.500,-- te leen heeft ontvangen. Hiervan was geen schuldbekentenis opgemaakt. Belanghebbende stelde dit bedrag vervolgens zelfstandig te hebben verhoogd tot
ƒ 15.000,-- omdat hij, hoewel dit niet was afgesproken, een rentevergoeding wilde betalen. Feitelijk, zo stelde hij, heeft hij slechts ƒ 13.500,-- in handen gehad. In november 1992 werd belanghebbende door zijn werkgever op non actief gesteld. Dit is onderwerp van een juridisch geschil geweest en aan belanghebbende is in dat kader een schadeloosstelling toegekend. Uit deze schadeloosstelling heeft belanghebbende in 1993 het geleende geld in twee termijnen aan B terugbetaald. Belanghebbende deelde mee contact op te zullen nemen met B teneinde B voormeld verhaal schriftelijk te laten bevestigen. De inspecteur heeft een dergelijke verklaring niet ontvangen. Op 1 december 1994 vond opnieuw een gesprek plaats ter inspectie waarbij naast belanghebbende ook B aanwezig was. B bevestigde in dit gesprek dat sprake was geweest van een lening, en hij zegde toe dit schriftelijk te bevestigen. Belanghebbende heeft vervolgens kopieën van 8 afschriften van contante opnames van een spaarrekening in de periode van december 1993 tot en met juli 1994 aan de inspecteur gezonden. De toegezegde verklaring van B heeft de inspecteur echter niet ontvangen. Naar aanleiding van een telefonisch gesprek met de inspecteur heeft B bij telefax d.d. 20 februari 1995 meegedeeld dat D B.V. niet verantwoordelijk was voor de belastingaanslag van belanghebbende. Belanghebbende heeft hierop op 16 maart 1995 telefonisch en vervolgens bij brief d.d. 17 april 1995 aan de inspecteur meegedeeld, opnieuw contact op te zullen nemen met B. Een schriftelijke verklaring van B is echter uitgebleven.
2.6 De inspecteur heeft hierop de eenheid Ondernemingen van de belastingdienst te Emmen/ vestiging Assen verzocht een onderzoek in te stellen bij D. Bij brief d.d. 8 mei 1995 wordt namens voormelde eenheid verslag gedaan van het uitgevoerde onderzoek. De conclusie luidt dat belanghebbende smeergelden ad ƒ 15.000,-- heeft ontvangen, dat geen sprake is geweest van een lening en dat er geen bedragen zijn terugbetaald.
2.7 De inspecteur heeft vervolgens de navorderingsaanslag op 15 mei 1995 vastgesteld, welke belanghebbende met dagtekening d.d. 26 juni 1995 heeft ontvangen. In afwijking van de aangifte werd belanghebbende in de navorderingsaanslag aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 100.541,--. In dit bedrag is het bij de primitieve aanslag vastgesteld belastbaar inkomen ad ƒ 85.541,-- begrepen alsook de niet aangegeven inkomsten ad ƒ 15.000,--. Van de opgelegde boete van 100% werd 50% door de inspecteur kwijtgescholden.