ECLI:NL:GHLEE:2003:AF9027

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-190068-02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Zwerwer
  • J. Weenink
  • M. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens overtreding van de Wet op de accijns

Op 22 mei 2003 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank van het arrondissement Assen, dat op 4 oktober 2002 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor een misdrijf, waarbij hem ten laste was gelegd dat hij het verbod in artikel 91, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de accijns had overtreden. Dit verbod houdt in dat het niet is toegestaan om halfzware olie en gasolie, die zijn voorzien van herkenningsmiddelen, voorhanden te hebben in de brandstoftank van een motorrijtuig.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op de passagiersstoel zat van een motorrijtuig dat volledig in eigendom toebehoorde aan zijn vrouw. De verdachte heeft verklaard dat zijn vrouw het voertuig bestuurde op het moment dat de overtreding zou hebben plaatsgevonden. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen, en concludeert dat de ambtenaren van de Belastingdienst/Douane de echtgenote van de verdachte als de werkelijke verdachte hadden moeten aanmerken.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de voorzitter en de andere rechters in de zaak aanwezig waren. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van het onderzoek ter terechtzitting en de relevante wetgeving.

Uitspraak

Parketnummer: 24-190068-02
Arrest d.d. 22 mei 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank van het arrondissement Assen d.d. 4 oktober 2002 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verschenen in persoon.
Het vonnis waarvan beroep.
De politierechter in de rechtbank van het arrondissement Assen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 4 oktober 2002 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 8 mei 2003 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Vrijspraak.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij het in artikel 91, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de accijns opgenomen verbod heeft overtreden. Deze bepaling houdt - voor zover in dit verband van belang - in:
"Het is niet toegestaan halfzware olie en gasolie die zijn voorzien van herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 27, derde lid, dan wel bestanddelen bevatten van die herkenningsmiddelen, voorhanden te hebben in:
a. de brandstoftank van een motorrijtuig (...)".
Gelet op de strekking en inhoud van de Wet op de accijns is naar het oordeel van het hof het in artikel 91, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de accijns opgenomen verbod gericht tegen de eigenaar en/of kentekenhouder en/of bestuurder van het motorrijtuig.
Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat ook een (toevallige) inzittende die verder geen beschikkingsmacht over (de brandstoftank van) het motorrijtuig heeft, onder de reikwijdte van voornoemde bepaling valt.
In de onderhavige zaak heeft verdachte ter terechtzitting van het hof, als ook in eerste aanleg, verklaard dat het in de tenlastelegging bedoelde motorrijtuig zijn vrouw (geheel) in eigendom toebehoorde, dat zij dit motorrijtuig op 10 juni 2001 bestuurde en dat hijzelf op de passagiersstoel zat. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van deze - ook door de advocaat-generaal niet betwiste - verklaring te twijfelen.
Het voorgaande brengt mee dat de ambtenaren van de Belastingdienst/ Douane niet verdachte, maar diens echtgenote als verdachte van het overtreden van het in artikel 91, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de accijns opgenomen verbod hadden moeten aanmerken. Van verdachte kan immers niet worden gezegd dat hij de in de tenlastelegging omschreven olie voorhanden heeft gehad, als bedoeld in artikel 91, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de accijns. Dat verdachte op of enige tijd vóór 10 juni 2001 zelf de bewuste olie heeft getankt, zoals hij zelf heeft verklaard, kan aan dit laatste niet afdoen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld tenlastegelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Zwerwer, voorzitter, Weenink en Roes, in tegenwoordigheid van mr. Jongeling als griffier, zijnde mr. Roes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.