ECLI:NL:GHLEE:2003:AF9052

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1008/01 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Pruiksma
  • mr. Drion
  • mr. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over de toerekening van een Landrover en speedboot aan het ondernemingsvermogen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat centraal of de Landrover van belanghebbende, aangeschaft in 1993, en een speedboot, aangeschaft in 1996, tot het ondernemingsvermogen gerekend kunnen worden. Belanghebbende, die een eenmanszaak runt onder de naam B Administratie- en advieskantoor, werd voor het jaar 1997 aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 38.259,--. Na bezwaar werd deze aanslag verminderd tot ƒ 34.631,--, maar belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak. De inspecteur stelde dat de Landrover en de speedboot voornamelijk voor privédoeleinden werden gebruikt, en corrigeerde de aangifte van belanghebbende dienovereenkomstig.

Tijdens de zitting op 13 februari 2003 werd duidelijk dat de Landrover na de ombouw in 1996 niet meer zakelijk werd gebruikt, en dat de speedboot, hoewel als reclame bedoeld, niet daadwerkelijk voor zakelijke doeleinden werd ingezet. Het hof overwoog dat de ombouw van de Landrover en de aanschaf van de speedboot niet voldoende zakelijke motieven hadden om deze tot het ondernemingsvermogen te rekenen. De inspecteur had terecht de kosten van de Landrover en de speedboot gecorrigeerd, en het hof oordeelde dat belanghebbende de grenzen der redelijkheid had overschreden door deze activa tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.

Uiteindelijk verklaarde het hof het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en stelde het belastbare inkomen vast op ƒ 16.841,--. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op € 322,-- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 8 mei 2003 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1008-01 8 mei 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Ondernemingen te Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 38.259,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 7 november 2001 de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 34.631,--.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 29 november 2001 is ingekomen en is aangevuld bij schrijven van 27 december 2001 (met 30 bijlagen).
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 13 februari 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, ter bijstand vergezeld van A, en belanghebbende, die zijn gemachtigde vergezelde, zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. De inspecteur heeft, zonder bezwaar van de zijde van belanghebbende, enige schriftelijke stukken overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak onder de naam B Administratie- en advieskantoor een onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het verzorgen van administraties en aangiften voor derden, alsmede het aanleggen van computernetwerken voor derden en het leveren van hard- en software aan derden. De werkzaamheden worden bij de klanten op locatie verzorgd, doorgaans met apparatuur van de klanten.
2.2 In 1993 heeft belanghebbende een auto aangeschaft van het merk en type Landrover Defender, welke auto hij toen daadwerkelijk voor de onderneming is gaan gebruiken. De auto is na de aanschaf tot het ondernemingsvermogen gerekend, hetgeen de instemming van de inspecteur had.
2.3 In 1996 heeft belanghebbende tevens een auto aangeschaft van het merk en type VW Caddy, een gesloten bestelauto. Ook deze auto is met instemming van de inspecteur tot het ondernemingsvermogen gerekend. Hij werd in 1997 ingeruild tegen een nieuwe VW Caddy.
2.4 In 1996 is belanghebbende begonnen met de ombouw van de Landrover in die zin dat deze auto geschikt werd gemaakt voor plaatsing van een separate afzetunit.
2.5 In verband met de noodzakelijkheid van een herkeuring van de Landrover na aanpassing en met spreiding van de kosten van de wijziging van deze auto en de bouw van de afzetunit is de verbouwingsperiode gespreid over 5 jaren (1996-2001). De Landrover is in deze periode gestald in een loods te L.
2.6 De afzetunit waarvoor de ombouw van de Landrover nodig was, was geschikt om op locatie te overnachten. Eind 2000 heeft belanghebbende opdracht gegeven voor de bouw van een gesloten afzetunit, die niet voor overnachting geschikt is. Beide units zijn bij de Landrover in gebruik.
2.7 Belanghebbende is lange tijd lid en bestuurslid (geweest) van de C-club te M, die aanvankelijk ook een grote opdrachtgever van belanghebbende is geweest.
2.8 In 1995 en 1996 had belanghebbende enige kleine klanten en werkte hij aanvullend bij uitzendbureau Randstad, onder andere bij D te N, welk bedrijf aansluitend daaraan in die periode tevens zijn grootste opdrachtgever is geworden. Belanghebbende gebruikte blijkens een in 1996 ingesteld boekenonderzoek een tot zijn privévermogen behorende VW camper voor verblijf te N.
2.9 Na gereedkoming van de ombouw heeft belanghebbende de VW Caddy verkocht.
2.10 De Landrover is in de tweede helft van 1996 en in 1997 niet zakelijk gebruikt. Volgens een door belanghebbende overgelegde kilometeradministratie is in de periode van 14 juli 1998 tot en met 14 oktober 1998 in totaal 3.412 kilometer gereden, waarvan 82 kilometer ten behoeve van een proefrit en 52 kilometer met als omschrijving "Boodschappen". Van de overige kilometers is geen nadere omschrijving, een projectnummer of een opmerking gegeven.
2.11 De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de ombouw van de Landrover en de aanschaf van de voor overnachting geschikte afzetunit hun oorzaak vinden in een nagenoeg geheel gebruik voor privédoeleinden zodat met ingang van 1996 de Landrover diende over te worden gebracht van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen, terwijl de kosten van de afzetunit niet ten laste van de ondernemingen kunnen worden gebracht. Hij heeft belanghebbendes aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen overeenkomstig dit standpunt gecorrigeerd.
2.12 Belanghebbende heeft om praktische redenen besloten de correctie ten aanzien van de afzetunit voor het onderhavige jaar niet te bestrijden.
2.13 In 1996 heeft belanghebbende een speedboot met toebehoren aangeschaft. Een tot dan aan hem toebehorende speedboot, die tot het privévermogen behoorde, heeft hij toen verkocht.
2.14 Op het voordek van de aangeschafte speedboot is een logo aangebracht met de letters B. Op de zijkant van de boot is met kleinere letters aangebracht de tekst: "B administratie- en advieskantoor" alsmede een telefoonnummer. Belanghebbende stelt dat de boot is bestemd voor het maken van reclame en het geven van vaarlessen voor het vaarbewijs. Tot dusver worden wel lessen aangeboden, maar daarvan is nog geen gebruik gemaakt.
2.15 Belanghebbendes omzet bedroeg in 1997 en 1998 beduidend minder dan in 1996. In 1999 bedroeg de omzet nagenoeg evenveel als in 1996.
2.16 Belanghebbende heeft de aangeschafte speedboot tot het ondernemingsvermogen gerekend en de lasten van het houden van de boot, inclusief afschrijvingen, ten laste van het bedrijfsresultaat gebracht.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de boot een privékarakter draagt en dat derhalve de boot niet als ondernemingsvermogen is aan te merken. Hij heeft de aangifte dienovereenkomstig gecorrigeerd.
2.17 Tussen partijen is niet in geschil dat alsnog een door belanghebbende gewenste willekeurige afschrijving op de VW Caddy kan worden toegepast.
2.18 De door partijen over en weer geproduceerde cijfermatige uitwerkingen van de ingenomen standpunten zijn door partijen als juist erkend.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de Landrover naar het privévermogen dient te worden overgeboekt alsmede of de speedboot tot het ondernemingsvermogen gerekend kan worden.
4. De standpunten van partijen.
Belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in zijn beroepschrift en voormelde pleitnota en mondeling ter zitting, het standpunt ingenomen dat de Landrover niet naar het privévermogen behoeft te worden overgebracht en dat de investering voor de speedboot is ingegeven door zakelijke motieven, zodat geen sprake is van een privéinvestering en de boot terecht tot het ondernemingsvermogen is gerekend.
De inspecteur heeft daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in zijn verweerschrift en mondeling ter zitting, het standpunt verdedigd dat de Landrover verplicht dient over te worden gebracht naar het privévermogen, dat van de investering in de speedboot het privé-karakter dermate doorslaggevend is dat de boot niet als ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt, subsidiair dat de aftrekbaarheid van de kosten van de boot wordt verhinderd door artikel 8a van de Wet en meer subsidiair dat de wanverhouding tussen de kosten van de boot en het nut ervan voor de onderneming eraan in de weg staat dat de kosten met het oog op zakelijke belangen in aftrek kunnen worden gebracht.
Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Met betrekking tot de vraag of de Landrover in het onderhavige jaar kan worden gerekend tot belanghebbendes ondernemingsvermogen, dan wel, met overbrenging in 1996, tot het privévermogen dient te worden gerekend, neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
- De Landrover is bij de aanschaf in 1993 terecht tot het ondernemingsvermogen gerekend.
- De Landrover is, nadat met de ombouw is begonnen, niet meer ten behoeve van de onderneming gebruikt tot in 2001, behoudens mogelijk zakelijk gebruik gedurende drie maanden in 1998.
- Van het gebruik in 1998, zoals door belanghebbende weergegeven in een kilometeradministratie, is niet meer bekend geworden dan dat daarin is aangegeven dat 82 kilometer is gereden ten behoeve van een proefrit en 52 kilometer met als omschrijving "Boodschappen".
- De afzetunit waarmee in 1996 is begonnen was geschikt voor overnachting, doch, naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, waren de kosten voor verblijf op locatie blijkens boekenonderzoek gering en voor de tweede helft van 1997 en geheel 1998 zelfs nihil.
- Belanghebbende is lagere tijd lid en bestuurslid (geweest) van de C-club.
- Belanghebbende bezat in privé een VW kampeerauto.
- Eind 2000 is opdracht gegeven tot de bouw van een gesloten afzetunit die niet geschikt is voor overnachting.
5.2 Uit de vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, leidt het hof het vermoeden af dat met de ombouw van de Landrover en de bouw van de afzetunit die geschikt is voor overnachting de bedoeling heeft voorgezeten de Landrover te gaan gebruiken als kampeerauto. Bij een zodanig gebruik staat, naar het hof aanneemt, privégebruik voorop, niettegenstaande de mogelijkheid van -enig- gebruik voor zakelijke doeleinden.
5.3 Hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht heeft dit vermoeden niet ontzenuwd. Dit geldt temeer daar eerst eind 2000, toen het standpunt van de inspecteur voor belanghebbende geruime tijd duidelijk moet zijn geweest, opdracht is gegeven tot de bouw van een gesloten afzetunit die niet geschikt was voor overnachting en, naar het hof uit de tot de stukken behorende foto's afleidt, kennelijk voor zakelijk gebruik is bestemd. Belanghebbende heeft niet gesteld, noch is aannemelijk geworden, dat reeds in 1996 of in het onderhavige jaar het voornemen tot de bouw van deze afzetunit bestond.
5.4 Naar 's hofs oordeel heeft belanghebbende onder de vorenstaande omstandigheden de grenzen der redelijkheid overschreden door de Landrover tot zijn ondernemingsvermogen te blijven rekenen. De inspecteur heeft derhalve terecht met betrekking tot de kosten van het houden van de Landrover de winst uit onderneming en daarmee het belastbare inkomen gecorrigeerd.
5.5 Met betrekking tot de vraag of belanghebbende de in 1996 aangeschafte speedboot terecht tot zijn ondernemingsvermogen heeft kunnen rekenen en de kosten van het houden van deze boot ten laste van het bedrijfsresultaat heeft gebracht neemt het hof de navolgende feiten en omstandigheden in overweging:
- Belanghebbende bezat tot dan toe in privé een speedboot, die hij toen heeft verkocht.
- Het varen met een speedboot behoorde tot dan niet tot de ondernemingsactiviteiten.
- Het geven van vaarlessen ter verkrijging van een vaarbewijs heeft tot dusver niet plaatsgevonden, mede omdat voor het verkrijgen van een vaarbewijs slechts theoretische kennis is vereist.
- Op het voordek van de boot is blijkens de tot de stukken behorende foto's een logo van aanmerkelijke grootte aangebracht met de letters B. Op de zijkant van de boot is met kleinere letters aangebracht de tekst: "B administratie- en advieskantoor" alsmede een telefoonnummer.
- Na de aanschaf van de boot is belanghebbendes omzet gedurende twee jaren beduidend lager geweest dan in 1996, terwijl de omzet in 1999 de omzet van 1996 benaderde.
- Belanghebbende heeft een drietal verklaringen overgelegd van klanten die stellen door het zien van de boot met belanghebbende in contact te zijn gekomen en dientengevolge van de diensten van belanghebbende gebruik te zijn gaan maken.
- Deze drie klanten hebben blijkens de grootboekrekeningen over 1998 voor belanghebbende in dat jaar een omzet gegenereerd van respectievelijk f 1.099,-- f 75,-- en f 4.916,--.
- Belanghebbende heeft voor de jaren 1996 tot en met 1998 met toepassing van extra afschrijving ter zake van het houden van de boot f 31.195,-- aan kosten in aanmerking genomen. Met toepassing van normale afschrijving zou dit bedrag f 15.837,-- groot zijn geweest.
- Belanghebbende heeft een lijst overgelegd met evenementen die hij uit reclameoogpunt van plan is met de boot te bezoeken.
5.6 Het hof is van oordeel dat onder de vorenvermelde omstandigheden belanghebbende de grenzen der redelijkheid overschrijdt door de boot tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, nu aan het feitelijk gebruik van de boot het privé-karakter niet kan worden ontzegd. Hieraan doet niet af dat het voeren van reclame op de boot ten dienste staat van belanghebbendes onderneming.
5.7 Dat het voeren van reclame en het geven van vaarlessen het hoofddoel van de investering in de boot zouden zijn geweest acht het hof onaannemelijk.
5.8 De inspecteur heeft derhalve terecht de terzake van de boot in aanmerking genomen kosten gecorrigeerd.
5.9 Gelet op al het vorenstaande dient belanghebbendes belastbare inkomen voor 1997 overeenkomstig de door de inspecteur overgelegde berekening, die door partijen eenparig voor dat geval als juist wordt beschouwd en waarvan de onjuistheid aan het hof niet is gebleken, te worden gesteld op f 16.841,--. De aanslag, na bezwaar vastgesteld naar een belastbaar inkomen van f 39.801,-- dient derhalve te worden verminderd, zodat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
5.10 In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten het hof op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt op € 322,-- en welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 16.841,-- (€ 7.642,--);
gelast dat het betaalde griffierecht ad ƒ 60,-- (€ 27,23) aan belanghebbende wordt vergoed door de inspecteur;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 322,--;
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Gedaan op 8 mei 2003 door mr. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mr. Drion en mr. Huiskes, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier Gerrits en ondertekend door mr. Drion, zijnde de griffier buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Op 22 mei 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.