ECLI:NL:GHLEE:2003:AH8682

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1270/02 Vermogensbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vermogensbelasting en waardering onroerende zaken

In deze zaak is in geschil of de inspecteur terecht het aangegeven vermogen van belanghebbende met f 170.000,- heeft verhoogd bij de aanslagregeling voor de vermogensbelasting van het jaar 1999. Belanghebbende werd voor dat jaar aangeslagen naar een vermogen van f 1.067.194,-. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de inspecteur de aanslag. Belanghebbende ging in beroep, waarbij de mondelinge behandeling plaatsvond op 10 april 2003. De gemachtigde van belanghebbende was niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende een aantal onroerende zaken verhuurt, waaronder vier appartementen en een woonhuis met garage. De waarde van deze panden was in 1993 getaxeerd door de Belastingdienst, maar de inspecteur stelde dat de waarde sinds die tijd aanzienlijk was gestegen. Bij de aanslag voor 1999 heeft de inspecteur de waarde van de onroerende zaken gecorrigeerd met f 170.000,-, wat leidde tot een totale waarde van f 560.000,- voor de verhuurde panden.

Belanghebbende betwist de verhoging van de waarde en stelt dat de huurinkomsten zijn gedaald, waardoor de waarde van de panden eerder is afgenomen. De inspecteur heeft echter taxatierapporten overgelegd die de verhoogde waarde onderbouwen. Het hof oordeelt dat de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden van de onroerende zaken correct zijn vastgesteld. Het hof volgt de inspecteur in zijn conclusie om het vermogen met f 14.000,- te verlagen tot f 1.053.000,-, en verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de inspecteur en vermindert de aanslag.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 1270/02 20 juni 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1999 in de vermogensbelasting aangeslagen naar een vermogen als bedoeld in de Wet op de vermogensbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 1.067.194,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 15 april 2002 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 17 mei 2002 is ingekomen en is aangevuld bij brief van 14 juni 2002 (met bijlagen).
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 10 april 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende (behoorlijk opgeroepen zijnde) is niet verschenen.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Het hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2 Belanghebbende verhuurt een aantal onroerende zaken in Z. Het betreft hier 4 appartementen aan de a-straat 10 ( a tot en met d ), een woonhuis met garage aan de b-straat 40-42 en een magazijnruimte met twee overdekte autostallingsplaatsen en afsluitbaar verhard voorterrein aan de c-straat 2. De c-straat 2 is gelegen achter de a-straat 10. Alle panden liggen in het stadscentrum van Z.
2.3 In 1993 zijn de panden getaxeerd door een waardedeskundige van de Belastingdienst/Registratie en successie te Leeuwarden. Hierbij zijn de volgende waarden aan de panden toegekend:
a-straat 10: f 256.000,-
b-straat 40-42: f 58.000,-
c-straat 2 : f 79.500,-
f 393.500,-.
2.3 In de aangiften vermogensbelasting voor de jaren 1993-1997 zijn de panden voor deze waarde opgenomen. In de aangiften vermogensbelasting voor de jaren 1998 en 1999 zijn de panden voor een bedrag van f 390.000,- aangegeven.
2.4 Bij het opleggen van de aanslag vermogensbelasting voor het jaar 1998 is de waarde van de onroerende zaken gecorrigeerd met f 72.000,-. Bij het opleggen van de aanslag is door de aanslagregelend ambtenaar aangegeven dat de waarde van de onroerende zaken aan de a-straat en de b-straat sinds 1993 zeker met 25% is gestegen. Van een onroerende zaak die begin 1998 is verkocht, werd de waarde op het verkoopbedrag gesteld. Er is geen bezwaar gemaakt naar aanleiding van de opgelegde aanslag.
2.5 Bij de aanslagregeling voor 1999 is in de correctiebrief het volgende opgenomen: "U geeft de waarden van de verhuurde panden aan op basis van de waarden zoals die golden in 1993. De waarde van de onroerende zaken is enorm gestegen. Bij het doen van aangifte dient met deze waardestijgingen rekening gehouden te worden. Ik ben van mening dat de waarde van de door u verhuurde panden in de periode 1993 tot 1 januari 1999 in ieder geval is gestegen met ruim 40%, of wel met een bedrag van f 160.000,-". Bij het opleggen van de aanslag is een bedrag van f 170.000,- gecorrigeerd en zijn de panden meegenomen in het vermogen voor een bedrag van f 560.000,-.
2.6 In het bezwaarschrift is door gemachtigde aangegeven dat de waarde van de panden wordt bepaald door de opbrengsten en dat aangezien de huurinkomsten door het vertrek van A aanzienlijk zijn gedaald, de panden in vergelijking met 1993 eerder minder dan meer waard zijn geworden. Dat bovendien niet de taxatie uit 1993 het uitgangspunt heeft gevormd voor de aangegeven waarde maar de WOZ-beschikking van de gemeente waarin de waarde per 1 januari 1995 is opgenomen.
2.7 Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift zijn vragen gesteld over de huurprijs en de bezetting. Ook zijn de panden getaxeerd door een waardedeskundige van de Belastingdienst/ Ondernemingen Zwolle. Tijdens het uitvoeren van de taxatie heeft hij een gesprek gehad met belanghebbende die hem o.a. heeft ingelicht over de aanpassing van de huurprijzen. De taxateur heeft de panden per 1 januari 1999 als volgt getaxeerd:
a-straat 10: f 400.000,- (aangifte f 256.000,-)
b-straat 40-42: f 100.000,- (aangifte f 55.000,-)
c-straat 2: f 70.000,- (aangifte f 79.000,-)
f 570.000,- (aangifte f 390.000,-)
Aan b-straat 40 (de garage) kan volgens de inspecteur een waarde worden toegekend van f 24.000,- en aan b-straat 42 (het woonhuis) een waarde van f 76.000,-.
2.8 Nadat de taxaties zijn verricht, heeft gemachtigde de vragen beantwoord die zijn gesteld over de huuraanpassing en de bezetting van de appartementen. Deze gegevens hebben niet geleid tot een aanpassing van de getaxeerde waarde van de onroerende zaken.
2.9 De bruto-opbrengsten van de panden bedroegen in 1998 f 21.836,- en in 1999 f 28.580,-. In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000 wordt als waarde van de onroerende zaken een bedrag van f 582.000,- vermeld met een bruto-huuropbrengst van f 23.904,-.
2.10 In de WOZ-beschikking met waardepeildatum 1 januari 1999 is de waarde van de panden aan de a-straat en de b-straat vastgesteld op f 582.000,-. Tegen deze beschikking is door belanghebbende geen bezwaar gemaakt.
2.11 In de aangifte inkomstenbelasting 1998 en vermogensbelasting 1999 wordt de garage aan de b-straat 40 aangemerkt als aanhorigheid bij de eigen woning aan de d-straat 10. In de aangifte vermogensbelasting 1999 is de garage voor 60% van f 12.000,- = f 7.200,- aangegeven. Zowel bij aanslagregeling als bij de behandeling van het bezwaar is dit niet opgemerkt en is de garage beschouwd als onderdeel van de overige onroerende zaken (vraag 27c aangiftebiljet).
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht bij de aanslagregeling het aangegeven vermogen met
f 170.000,- heeft verhoogd.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, terwijl de inspecteur de bijtelling nader wenst te beperken tot
f 156.000,-.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3 Belanghebbende concludeert tot verlaging van de aanslag.
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een vermogen van f 1.067.000,- minus f 14.000,- ofwel f 1.053.000,-.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De inspecteur heeft met de door hem overgelegde taxatierapporten van de onderhavige onroerende zaken, welke zijn opgemaakt door een taxateur van de Belastingdienst/Ondernemingen Zwolle voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarden van de onderhavige onroerende zaken, zoals weergegeven onder 2.7 hiervoor, in totaal op een waarde van
f 570.000,- in verhuurde staat kunnen worden gesteld. In het rapport betreffende a-straat 10 is rekening gehouden met kortlopende huurperioden en de omstandigheid dat de huren in neerwaartse richting zijn aangepast.
4.2 Opmerking verdient dat het onder 2.9 en 2.10 vermelde eveneens een aanwijzing vormt dat de taxaties van de zijde van de inspecteur niet te hoog zijn.
4.3 Belanghebbende, die zelf geen taxatierapport heeft overgelegd, heeft daartegenover niet aannemelijk gemaakt dat de taxaties van de zijde van de inspecteur onjuist zouden zijn.
4.4 De inspecteur wil dat in verband met het onder 2.11 vermelde het vermogen met f 14.000,- wordt verlaagd tot een vermogen van
f 1.053.000,-. Het hof zal de inspecteur hierin volgen.
4.5 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht omdat van zodanige kosten niet is gebleken.
6. De beslissing
Het Hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een vermogen van
f 1.053.000,-; en
gelast dat het betaalde griffierecht ad € 29,- aan belanghebbende wordt vergoed door de inspecteur.
Aldus vastgesteld op 20 juni 2003 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W Drion en mw. mr. G.M. van der Meer, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 25 juni 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.