2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende was tot 30 november 1999 in dienst bij B. Vervolgens ontving hij een WW-uitkering tot 10 december 2000. Zijn echtgenote is volledig in dienstbetrekking bij C. In maart 2000 heeft belanghebbende zich aangemeld bij de Kamer van Koophandel (: KvK) als eenmanszaak. De KvK heeft op 28 maart 2000 een uittreksel van de inschrijving op naam van belanghebbende afgegeven, dat op 30 maart 2000 bij de Belastingdienst is binnengekomen. Hierin staat dat de belanghebbende zal handelen onder de naam D ingaande 1 maart 2000.
2.2 Op 27 maart 2000 heeft belanghebbende zich telefonisch aangemeld als ondernemer bij de Belastingdienst. Hij heeft daarbij aangegeven een voorlichtingsbezoek van de fiscus te willen ontvangen. Aan belanghebbende is daarop een vragenformulier toegezonden. Het vragenformulier werd op 17 april 2000 door de gemachtigde van belanghebbende ingevuld en ondertekend. Hierin geeft hij aan dat er sprake is van een vennootschap onder firma (: de v.o.f.). Het formulier is op 20 april 2000 bij de Belastingdienst binnengekomen.
2.3 Op 24 april 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een akte van vennootschap onder firma getekend. De akte is op 1 mei 2000 geregistreerd. Bij brief van 17 juli 2001 zendt de gemachtigde de firmaovereenkomst naar de Belastingdienst.
2.4 Op 26 april 2000 zendt de gemachtigde een wijziging van de inschrijving naar de KvK. Hierin geeft hij aan dat het gaat om een v.o.f. tussen belanghebbende en zijn echtgenote, die op 1 juli 1999 is ingegaan.
2.5 Op 2 mei 2000 heeft een medewerker van de belastingdienst een bezoek gebracht aan belanghebbende. Tijdens dit bezoek bleek dat de facturen van het bedrijf op naam staan van belanghebbende en zijn handelsnaam, en niet op naam van de v.o.f. Van dit bezoek is een verslag opgesteld. In het verslag wordt vermeld dat is gesproken over een v.o.f. maar dat de firmaovereenkomst nog niet is opgesteld. Ten aanzien van het ondernemerschap wordt in het verslag een voorbehoud gemaakt. Met belanghebbende is afgesproken hem vanaf 1 maart 2000 op te nemen voor de omzetbelasting, dat het eerste boekjaar het gehele jaar 2000 omvat en dat belanghebbende een boekhouding zal gaan voeren. In het verslag wordt voorts melding gemaakt van investeringen (hefbrug, balanceerapparaat en bandenmonteerapparaat). Deze investeringen worden door belanghebbende opgevoerd voor investeringsaftrek in de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2000. De in 1999 ingebrachte bedrijfsmiddelen worden niet als investering genoemd.
2.6 Op 3 mei 2000 is aan belanghebbende een verklaring toegezonden dat hij over het jaar 2000 voldoet aan de voorwaarden voor het ziekenfonds voor zelfstandigen.
2.7 In zijn aangifte gaat belanghebbende uit van een v.o.f. tussen hem en zijn echtgenote. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een inkomen (vóór toevoeging aan de oudedagsreserve) van ƒ 13.787,--. De inspecteur brengt hierop een aantal correcties aangebracht.
Aangegeven ƒ 13.787,--
Bij: neg. winst uit onderneming ƒ 10.391,--
aan echtgenote toe te rekenen
inkomsten uit eigen woning ƒ 5.897,--
lijfrenteaftrek ƒ 2.559,--
buitengewone lasten ƒ 2.843,--
totaal ƒ 11.299,--
Vastgesteld persoonlijk inkomen ƒ 14.695,--.
2.8 Bij de uitspraak op de bezwaarschriften heeft de inspecteur deze correcties gehandhaafd.