6. De overwegingen omtrent het geschil:
Naar het bepaalde in artikel 22, lid 1, aanhef en onder letter b, van de
Wet behoren tot de inkomsten uit arbeid onder meer voordelen, die worden genoten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden.
Vaststaat, dat belanghebbende het pand op 10 juni 1997 heeft gekocht en dat het aan haar werd geleverd tegen een koopsom inclusief verbouwingskosten in verband met het geschikt maken voor de verhuur van ƒ 750.324,24, waarna zij op 18 december 1997 het pand heeft verkocht aan de heren D + E tegen een verkoopprijs van ƒ 2.025.000,-.
Bij overeenkomst van 17 februari 1997 heeft belanghebbende het pand verhuurd aan C tegen een huur van ƒ 200.000,- per jaar, welke huur feitelijk per 15 september 1997 is ingegaan, nadat in overleg met C verbouwingen waren uitgevoerd en een parkeerterrein was aangelegd.
Voorts staat vast, dat een taxatierapport van makelaarkantoor F van 16 februari 1997 - hetwelk in afschrift tot de stukken van het geding behoort - een onderhandse verkoopwaarde van het pand aangaf van ƒ 2.250.000,- en een executiewaarde van
ƒ 1.850.000,-.
Mede staat vast dat belanghebbende blijkens een hypotheekofferte met betrekking tot het pand van 5 november 1996 - welke in afschrift tot de stukken van het geding behoort - haar voorkeur heeft uitgesproken voor een twee jaar vaste rente.
Bij schrijven van 16 september 1996 van B BV - van welke vennootschap de toenmalige partner en huidige echtgenoot van belanghebbende de heer A directeur en enig aandeelhouder is - welk schrijven behoort tot de stukken van het geding, werd aan C meegedeeld:
"Ingeloten ontvangt u het voorlopige schetsontwerp. De mogelijkheid bestaat aan de achterzijde een magazijn bij te bouwen. De door u gewenste situering ontvangen wij gaarne. Wij wijzen u op de andere optie namelijk het verleggen van de zuidgevel met ongeveer 3m waardoor een extra ruimte ontstaat van 100 m² .
Kiest u voor deze optie dan ontstaat een totale ruimte groot 800 m²
met een breedte groot 20m. Op de tekening is deze variant rood ingetekend.
Het parkeerterrein is aansluitend (gearceerd) aangegeven. Deze grond wordt eveneens indien gewenst overgedragen.
De kostprijs van het geheel zal ƒ 1.875.000,- bedragen bij kasko oplevering en aangelegd parkeerterrein. De huurprijs is ƒ 200.000 exkl. BTW per jaar".
Op voormeld schrijven is met de hand de aantekening geplaatst:
"Te koop tegen 9% - 2,2 miljoen".
Een schrijven van 4 oktober 1996 van C aan B BV - hetwelk in afschrift tot de stukken van het geding behoort - vermeldt onder meer de volgende passages:
"In vervolg op uw schrijven van 16 september jl. bevestigen wij graag, in principe geïntresseerd te zijn in de vestiging van een C-discountsupermarkt op bovengenoemde locatie".
en
"Indicatie huurprijs ƒ 200.000,- excl. BTW per jaar. Het pand kan eventueel ook gekocht worden. Indicatie koopprijs ƒ 1.875.000,--".
Een schrijven van 6 januari 1997 van B BV aan C - het welk tot de stukken van het geding behoort - vermeldt:
"In aansluiting aan ons telefonisch onderhoud van hedenmorgen bevestig ik dat de bestemmingsplanprocedure ten aanzien van het pand te L haar einde nadert.
Ik verwacht dat de procedure in de derde week van deze maand is afgerond. De ingangspartij is aan uw wensen aangepast en voorzien van meer glas.
Mede gezien de te verwachten investeringen in O geef ik er de voorkeur aan het pand in L te verkopen.
Indien het pand 1 februari wordt overgedragen bedraagt de koopsom ƒ 1.350.000,- k.k. Het restantbedrag groot ƒ 820.000,- zal in termijnen in rekening worden gebracht naarmate de verbouw vordert".
Een schrijven van 20 januari 2000 van de a-bank P e.o. aan de inspecteur - hetwelk tot stukken van het geding behoort - vermeldt:
"In het kader van de onderhavige hypotheekverstrekking zijn er vooral gesprekken geweest met de heer A. Hij heeft, zoals wij het toen hebben begrepen, namens en als adviseur van mevrouw G, waarmee hij inmiddels is gehuwd, opgetreden".
Naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld had de heer A doormiddel van zijn BV contacten met de Duitse detailhandels-organisatie C en wist deze dat C op zoek was naar locaties in Nederland.
Mede staat vast dat, de heren D + E - de kopers van het pand - meer panden verhuren aan C.
Onder de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden - beschouwd in onderling verband en samenhang - acht het hof aannemelijk, dat belanghebbende het pand heeft aangekocht met het oogmerk dit met voordeel te verkopen, terwijl dit voordeel voor haar ten tijde van de aankoop voorzienbaar was.
Opmerking verdient daarbij, dat indien en voor zover de deskundigheid van de heer A hierbij een rol heeft gespeeld, hij deze deskundigheid kennelijk ten dienste van belanghebbende heeft gesteld teneinde het onderwerpelijke voordeel te behalen, naar het hof mede afleidt uit het hiervoor vermelde citaat uit de brief van de a-bank P e.o. van 20 januari 2000.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het onderwerpelijke voordeel - waarvan het bedrag overigens niet in geschil is - aan te merken als een voordeel in de zin van voormeld artikel 22 en is het beroep derhalve ongegrond.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd, dat de inspecteur de zaak onvoldoende voortvarend heeft behandeld en zij, naar ter zitting namens haar is aangevoerd, op grond daarvan het voordeel van de twijfel wil hebben nu het om feiten gaat die langer geleden hebben plaatsgevonden en daardoor moeilijker zijn uit te leggen.
Het hof gaat aan die klacht voorbij, vooreerst omdat de inspecteur zich te dezen aan desbetreffende termijnen heeft gehouden en voorts, omdat een en ander het hof geen aanleiding geeft tot een ander dan het hiervoor overwogen oordeel te komen.