1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij beschikking d.d. 9 november 1999 heeft de inspecteur verklaard dat belanghebbende als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering voor het jaar 2000.
1.2. Op 16 februari 2000 heeft de belanghebbende bij de inspecteur een brief d.d. 14 februari 2000 ingediend.
1.3. Bij brief van 28 februari 2000 heeft de inspecteur de onder punt 1.1 vermelde verklaring ingetrokken en in de plaats daarvan een nieuwe vervangende beschikking afgegeven. Deze nieuwe beschikking is inhoudelijk identiek aan de verklaring van 9 november 1999.
1.4. Bij dezelfde brief van 28 februari 2000 als bedoeld onder punt 1.3 heeft de inspecteur de onder punt 1.2 vermelde brief van belanghebbende aangemerkt als een bezwaarschrift (mede) gericht tegen de nieuwe beschikking d.d. 28 februari 2000 en heeft de inspecteur daarop in afwijzende zin uitspraak gedaan.
1.5. Op 6 april 2000 heeft belanghebbende een pro forma bezwaarschrift tegen de beschikking van 28 februari 2000 ingediend bij de inspecteur. Tevens heeft belanghebbende op die dag een beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar d.d. 28 februari 2000 ingediend bij het gerechtshof.
1.6. Bij brief van 14 april 2000, gericht aan belanghebbende, heeft de inspecteur aangaande de onder punt 1.2 bedoelde brief van belanghebbende d.d. 14 februari 2000 aangegeven dat "gezien het feit dat u alleen verzocht heeft om juridische duidelijkheid en geen bezwaar heeft ingediend tegen de verklaring van 9 november 1999, ben ik bereid om u alsnog bezwaarmogelijkheden te bieden".
1.7. De inspecteur heeft op 25 mei 2000 uitspraak gedaan op het onder punt 1.5 vermelde (op 4 mei 2000 aangevulde) bezwaarschrift. Bij deze uitspraak heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaren wederom afgewezen.
1.8. Op 28 juni 2000 heeft belanghebbende zijn op 6 april 2000 ingediende beroepschrift ingetrokken.
1.9. Op 6 juli heeft belanghebbende een pro forma beroepschrift ingediend bij het hof. Dit beroepschrift is gericht tegen de door de inspecteur gedane uitspraak op bezwaar van 25 mei 2000.
1.10. Bij brief, ingekomen bij het hof op 3 augustus 2000 heeft belanghebbende zijn beroepschrift voorzien van de gronden van het beroep.
1.11. De inspecteur heeft op 19 juni 2001 een verweerschrift ingediend.
1.12. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 30 januari 2002, gehouden te Groningen. Aldaar zijn zowel belanghebbende als de inspecteur verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en daarvan exemplaren overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Tevens heeft belanghebbende - zonder bezwaar van de zijde van de inspecteur - een aantal tot zijn pleitnota behorende bijlagen aan het hof en aan de wederpartij overgelegd.
1.13. De inspecteur is ter zitting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op belanghebbendes pleitnota en de daarbij behorende bijlagen.
1.14. Van deze gelegenheid heeft de inspecteur bij brief, ingekomen bij het hof op 5 maart 2002, gebruik gemaakt. Een afschrift van deze brief is gezonden aan belanghebbende.
1.15. Van belanghebbende is op 2 april 2002 een brief bij het hof ingekomen. Hiervan is een afschrift gezonden aan de inspecteur.
1.16. Nadat partijen door het hof zijn opgeroepen voor een nieuwe mondelinge behandeling van het beroep, is van belanghebbende op 25 april 2003 een brief ingekomen bij het hof.
1.17. De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 7 mei 2003 te Groningen, alwaar belanghebbende en de inspecteur zijn verschenen. De door belanghebbende op 2 mei 2003 naar het hof en de inspecteur gefaxte pleitnota is ter zitting geacht te zijn voorgelezen. Van deze pleitnota heeft belanghebbende ter zitting nogmaals een exemplaar overgelegd aan het hof en de inspecteur. De inspecteur heeft ter zitting exemplaren overgelegd aan het hof en belanghebbende van de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota.
1.18. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.