ECLI:NL:GHLEE:2003:AH9651

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0300045
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Streppel
  • J. Verschuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en het belang van het kind in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, stond de omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen centraal. Het hof oordeelde dat bij het vaststellen van een omgangsregeling het belang van het betrokken kind voorop staat. De appellante, die de moeder van de kinderen is, had verschillende feiten en omstandigheden aangevoerd die volgens haar een omgangsregeling op dat moment niet zouden rechtvaardigen. Echter, het hof constateerde dat de geïntimeerde, de vader, deze stellingen gemotiveerd had weersproken. De feiten en omstandigheden die door de appellante waren aangevoerd, werden door het hof als onvoldoende aannemelijk beoordeeld. Het hof benadrukte dat het zwaarwegende belang van de kinderen bij omgang met hun vader niet kon worden opgeofferd aan de zorgen van de moeder.

Het hof merkte op dat de weigering van de vader om de kinderen toegang te verlenen tot zijn woning, waarschijnlijk voortkwam uit de aanwezigheid van de moeder. Gezien de spanningen tussen de ouders, vond het hof deze situatie begrijpelijk. De vader had in het hoger beroep ook een aanvullende vordering ingediend om de omgangsregeling te versterken met een dwangsom. Het hof oordeelde echter dat deze vordering niet ontvankelijk was, omdat er al een soortgelijke vordering in een eerder kort geding was behandeld. Het hof concludeerde dat de omgangsregeling voorlopig in stand moest blijven, en dat de ervaringen die hiermee werden opgedaan, de basis konden vormen voor een toekomstige regeling.

Uiteindelijk verklaarde het hof de appellante niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de in conventie gegeven beslissingen en bekrachtigde het vonnis in reconventie. Beide partijen werden belast met hun eigen kosten in hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van het kind in juridische procedures omtrent omgangsregelingen en de noodzaak om spanningen tussen ouders zorgvuldig te overwegen.

Uitspraak

Arrest d.d. 9 juli 2003
Rolnummer 0300045
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
procureur: mr R.A. Schütz,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
voorwaardelijke toevoeging,
procureur: mr P.R. van den Elst.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 16 april 2003 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter voldoening aan het bepaalde in het tussenarrest van 16 april 2003 heeft [appellante] een akte genomen. Daarbij heeft zij onder meer als productie een tussen haar en [geïntimeerde] op 7 maart 2003 door de voorzieningenrechter te Assen gewezen kort geding vonnis overgelegd.
[geïntimeerde] heeft een antwoord-akte genomen, eveneens onder overlegging van producties.
Partijen hebben vervolgens andermaal de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
De verdere beoordeling
1. Het hof stelt vast dat geen grieven zijn aangevoerd tegen de in conventie door de voorzieningenrechter in het beroepen vonnis gegeven beslissing, zodat [appellante] in zoverre niet in haar appel kan worden ontvangen.
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 (1.1 t/m 1.6) van het beroepen vonnis d.d. 19 december 2002 is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Het dictum van het hiervoor bedoelde vonnis in kort geding d.d. 7 maart 2003 luidt als volgt:
De voorzieningenrechter:
IN CONVENTIE
1. Bepaalt dat de vrouw een dwangsom verbeurt van Euro 250,-- voor iedere keer dat zij weigert mee te werken aan de in het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen van 19 december 2002 vastgestelde omgangsregeling met dien verstande dat het totaal van de te verbeuren dwangsommen wordt beperkt tot Euro 25.000,--.
2. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
3. Compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
4. Wijst af het meer of anders gevorderde.
IN RECONVENTIE:
5. Veroordeelt de man om binnen acht dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis mee te werken aan de afgifte aan de vrouw van de persoonlijke goederen van [kind 1] en [kind 2] zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijsten.
Bepaalt dat de man een dwangsom verbeurt van Euro 250,-- per dag voor iedere dag dat de man in gebreke blijft de op de lijsten vermelde goederen af te staan, met dien verstande dat het totaal van de te verbeuren dwangsommen wordt beperkt tot Euro 5.000,--.
7. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
8. Compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
9. Wijst af het meer of anders gevorderde.
4. De principale grieven en de incidentele grief beperken zich tot de bij bedoeld vonnis in reconventie gegeven beslissingen, welke betrekking hebben op de door [geïntimeerde] gevorderde omgangsregeling met betrekking tot [kind 1], het minderjarige kind van partijen.
5. Bij het vaststellen van een omgangsregeling staat het belang van het betrokken kind voorop. Weliswaar heeft [appellante] een groot aantal feiten en omstandigheden gesteld waarom een omgangsregeling op dit moment niet zou zijn geïndiceerd, doch het hof moet vaststellen dat [geïntimeerde] een en ander gemotiveerd heeft weersproken en dat bedoelde feiten en omstandigheden voorshands onvoldoende aannemelijk zijn geworden, zodat alleen al daarom het zwaarwegende belang van het kind bij omgang met haar vader daaraan niet kan worden opgeofferd. Het hof tekent daarbij aan dat de kennelijke weigering van [geïntimeerde] om [kind 1] en [kind 2] tot de door hem bewoonde woning toegang te verlenen, klaarblijkelijk haar oorzaak vindt in het feit dat [kind 1] en [kind 2] daarbij werden vergezeld door [appellante]. Gelet op de tussen partijen bestaande spanningen, komt dit het hof niet onbegrijpelijk voor.
6. Het hof is voorshands van oordeel dat een telefonisch contact, als door [appellante] bepleit, mede gelet op de jeugdige leeftijd van het kind, onvoldoende voorziet in het belang van het kind dat het contact houdt met de vader. Dat [kind 1] het bezoek als door de voorzieningenrechter vastgesteld emotioneel niet aan zou kunnen, is weliswaar door [appellante] gesteld , doch wordt door [geïntimeerde] betwist en is geenszins aannemelijk geworden. Dat er gegronde redenen zouden zijn om de omgang onder toezicht van [appellante] of een derde te doen plaatsvinden, is evenmin aannemelijk geworden.
7. Het vorenstaande brengt mede dat de grieven in het principaal appel geen doel treffen.
8. Met zijn incidentele grief vecht [geïntimeerde] de beperkte omvang van de omgangsregeling en de daaraan ten grondslag gelegde motivering aan.
Mede gelet op de spanningen welke tussen de ouders bestaan en gegeven het feit dat [kind 1] eerst 5 jaar oud is en sinds het vertrek van [appellante] uit de voorheen gezamenlijk door partijen bewoonde woning (op 3 november 2002) lange tijd geen afzonderlijk contact meer heeft gehad met haar vader, oordeelt ook het hof het aangewezen om de contacten tussen [kind 1] en haar vader voorshands in duur te beperken. De ervaringen die daarmee worden opgedaan - ervan uitgaande dat [appellante] thans wel uitvoering geeft aan de door de voorzieningenrechter bevolen omgangsregeling - kunnen de basis vormen voor de nader in de bodemprocedure vast te stellen omgangsregeling. Juist nu de behandeling van het desbetreffende, door [geïntimeerde] bij de rechtbank Assen ingediende verzoekschrift, op korte termijn is voorzien (4 augustus 2003) komt het het hof niet opportuun voor om op dit moment wijziging aan te brengen in de omvang van de in kort geding bevolen omgangsregeling.
9. De incidentele grief wordt derhalve verworpen.
10. [geïntimeerde] heeft in dit hoger beroep aanvullend gevorderd dat de bevolen omgangsregeling wordt versterkt met een dwangsom. Nu een soortgelijke vordering ook in een nieuw door [geïntimeerde] tegen [appellante] aangespannen kort geding is gedaan en de voorzieningenrechter dienaangaande inmiddels op 7 maart 2003 een beslissing heeft gegeven (zie hiervoor onder overweging 3), vereist een goede procesorde, mede gelet op het in ons recht bestaande gesloten systeem van rechtsmiddelen, dat [geïntimeerde] thans niet meer in zijn aanvullende vordering worden ontvangen. Hierbij overweegt het hof ten overvloede dat het zich voorshands kan verenigen met een dwansom zoals die in het vonnis van 7 maart 2003 is opgelegd.
De slotsom.
11. [appellante] zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep voozover dat is gericht tegen de in conventie in het beroepen vonnis gegeven beslissingen. Het vonnis in reconventie, waarvan beroep, dient te worden bekrachtigd. [geïntimeerde] zal niet ontvankelijk worden verklaard in zijn aanvullende vordering. Gelet op de tussen partijen bestaand hebbende relatie en het feit dat het geschil het kind betreft waarvan partijen de ouders zijn, zal het hof ieder der partijen belasten met de eigen kosten in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk in haar beroep tegen de in het beroepen vonnis van 19 december 2002 in conventie gegeven beslissingen;
bekrachtigt het beroepen vonnis d.d. 19 december 2002, voorzover in reconventie gewezen;
verklaart [geïntimeerde] niet ontvankelijk in zijn aanvullende vordering in hoger beroep;
belast ieder der partijen met de eigen kosten in hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Streppel en Verschuur, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 9 juli 2003.