ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0415
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Mollema
- A. Kuiper
- W. Wiggers-Rust
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van beslag en vorderingen in kort geding tussen appellanten en geïntimeerde
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 juli 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over een kort geding dat eerder door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen was behandeld. De appellanten, bestaande uit drie partijen, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 20 maart 2003, waarin hun vordering tot opheffing van beslag werd afgewezen. De geïntimeerde had beslag gelegd ter verzekering van een vordering die hij op de appellanten stelde te hebben. Het hof oordeelt dat het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, niet in redelijke verhouding staat tot de vordering van de geïntimeerde. Het hof wijst erop dat de wettelijke verhoging die in het beslagrekest is opgenomen, te hoog is en dat de vordering van de geïntimeerde niet voldoende aannemelijk is gemaakt. Het hof verklaart het verzet tegen de vermeerdering van eis ongegrond en heft het beslag op dat door de geïntimeerde onder zichzelf is gelegd. Tevens wordt de geïntimeerde veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van Euro 45.378,02 aan de appellanten, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede onderbouwing van vorderingen in kort geding en de afweging van belangen bij het leggen van beslag.