ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0842

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 708/01 Verontreinigingsheffing
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. Aardema
  • mr. De Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verontreinigingsheffing en de status van bedrijfsruimte

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 11 juli 2003, staat de verontreinigingsheffing over het heffingsjaar 2000 centraal. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak aan de a-straat 26, is op 18 januari 2001 aangeslagen voor deze heffing. Na een ongegrond verklaard bezwaar door de ambtenaar op 20 september 2001, heeft de belanghebbende beroep aangetekend. Tijdens de zittingen, waarbij de ambtenaar vertegenwoordigd was door mr. A, heeft de belanghebbende niet altijd persoonlijk kunnen verschijnen, maar heeft wel stukken ingediend.

De kern van het geschil betreft de vraag of de onroerende zaak als bedrijfsruimte kan worden aangemerkt en of de belanghebbende als gebruiker kan worden beschouwd. De ambtenaar stelt dat de onroerende zaak een bedrijfsruimte is, terwijl de belanghebbende dit ontkent. Het hof heeft vastgesteld dat de onroerende zaak door de dochter van de belanghebbende wordt gebruikt voor kamerverhuur, maar dat deze kamers niet voldoen aan de eisen van zelfstandigheid die voor woonruimten gelden. Hierdoor kan de onroerende zaak niet als woonruimte worden aangemerkt.

Het hof heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder de Heffingsverordening Waterkwaliteit en eerdere uitspraken van de Hoge Raad. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de onroerende zaak als bedrijfsruimte moet worden gekwalificeerd en dat de dochter van de belanghebbende als gebruiker moet worden aangemerkt. Het beroep van de belanghebbende is gegrond verklaard, de uitspraak van de ambtenaar en de onderliggende aanslag zijn vernietigd, en de ambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 708/01 11 juli 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van het Waterschap Noorderzijlvest (hierna: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde in de verontreinigingsheffing 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 18 januari 2001 is belanghebbende aangeslagen in de verontreinigingsheffing over het heffingsjaar 2000. Hij heeft hiertegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar de ambtenaar bij de bestreden uitspraak van 20 september 2001 ongegrond heeft verklaard.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak van de ambtenaar in beroep gekomen op 1 oktober 2001. Nadat de ambtenaar op 27 december 2001 zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft belanghebbende op 13 maart 2002 zijn pleitnota (met bijlagen) ingestuurd. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 28 maart 2002, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig was namens de ambtenaar de heer mr. A. Belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen. De ambtenaar heeft een pleitnota overgelegd.
Op de voet van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuurswet heeft het hof bij brief van 15 april 2002 aan belanghebbende schriftelijke inlichtingen ingewonnen, waarop belanghebbende heeft geantwoord. De ambtenaar heeft op dit antwoord van belanghebbende gereageerd.
Een nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 maart 2003, gehouden te Assen, alwaar opnieuw de ambtenaar in de persoon van mr. A aanwezig was. Belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen. Hij heeft wel op 21 februari 2003 stukken ingediend. Namens de ambtenaar is ter zitting van 6 maart 2003 een pleitnota overgelegd.
Het hof heeft op 20 maart 2003 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 3 april 2003 aan partijen verzonden. Op 29 april 2003 is bij faxbericht een verzoek van de ambtenaar ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak Het door de ambtenaar daartoe verschuldigde griffierecht van € 142, - is op 6 juni 2003 voldaan.
Van alle vermelde (en hierna nog te vermelde) stukken is een afschrift naar de wederpartij gestuurd en moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken staat het volgende onbetwist, althans onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Aan belanghebbende is op 18 januari 2001 een aanslag in de verontreinigingsheffing 2000 opgelegd naar drie vervuilingseenheden ter zake van de onroerende zaak aan de a-straat 26 te L (: de onroerende zaak). De onroerende zaak wordt in deze aanslag als een bedrijfsruimte aangemerkt.
2.2 Belanghebbende is in het onderhavige jaar eigenaar van de onroerende zaak en heeft deze zaak om niet in gebruik gegeven aan zijn dochter. Dit gebruiksrecht is vastgelegd in een onderhandse akte gedateerd 1 april 1998.
2.3 Zoals blijkt uit de gemeentelijk basisadministratie wordt de onroerende zaak in het onderhavige jaar bewoond door drie personen, waaronder de dochter van belanghebbende. Zij verhuurt in 2000 kamers in de onroerende zaak, één aan B en één aan C, tegen een vergoeding van respectievelijk ƒ 300, - en ƒ 215, - per maand. Deze huurders doen met haar zaken en de huurpenningen komen voor haar rekening. De huurders beschikken niet, ieder afzonderlijk, over een keuken en/of sanitaire voorzieningen.
3. Het geschil en standpunten van partijen
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Is de onroerende zaak een bedrijfsruimte?
Is belanghebbende de gebruiker van de onroerende zaak?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de ambtenaar bevestigend.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 In artikel 3 van de Heffingsverordening Waterkwaliteit Waterschap Noorderzijlvest 2000 (: hierna Verordening) is het volgende bepaald:
1. Onder de naam "verontreinigingsheffing" wordt, ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting geheven van degene die afvalstoffen direct of indirect brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk.
2. Voor toepassing van het eerste lid wordt als degene die afvalstoffen direct of indirect brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk, aangemerkt:
a. ingeval de afvalstoffen afkomstig zijn van een woonruimte: de gebruiker van die woonruimte;
b. ingeval de afvalstoffen afkomstig zijn van een bedrijfsruimte: de gebruiker van die bedrijfsruimte.
De onderdelen e en f van artikel 1 van de Verordening omschrijven "woonruimte" als een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en "bedrijfsruimte" als een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte.
4.2 Ingevolge de Hoge Raad in zijn arrest van 10 januari 1996, nummer 30 584, kunnen onder woonruimten in de zin van art. 18, tweede lid, Wet verontreiniging oppervlaktewateren - en het daarmee overeenstemmende begrip woonruimte in de zin van artikel 3 van de Verordening - worden begrepen gedeelten van gebouwen, mits het gaat om gedeelten die, voor wat betreft de woonfunctie, voldoende zelfstandigheid bezitten. Deze zelfstandigheid dient te worden afgeleid uit de inrichting van het gebouw, waarbij bepalend is in hoeverre de gebruiker van het desbetreffende gedeelte afhankelijk is van elders in het gebouw aanwezige, voor de woonfunctie wezenlijke voorzieningen (HR 23 juli 1984, nr. 22 216, BNB 1984/283). Nu de huurders niet ieder afzonderlijk beschikken over wezenlijke voorzieningen van een woonruimte zoals een keuken en/of sanitaire voorzieningen kunnen de verhuurde kamers van de onroerende zaak niet aangemerkt worden als zelfstandige gedeelten. De ambtenaar wordt mitsdien in het gelijk gesteld voor wat betreft zijn stelling dat de onroerende zaak een bedrijfsruimte is.
4.3 Uit de onder punt 2.3 weergegeven feiten leidt het hof af dat niet belanghebbende, maar zijn dochter als gebruiker van de onroerende zaak beschouwd moet worden. Hieraan doet niet af de stelling van de ambtenaar dat de kamerverhuur door de dochter zich onttrekt aan zijn waarneming.
4.4 Het overwogene onder punt 4.3 heeft tot gevolg dat belanghebbendes beroep doel treft. De onderhavige uitspraak, alsmede de onderhavige aanslag, wordt vernietigd. Het beroep van belanghebbende om het jaar 2001 en ten dele het jaar 2002 mee te nemen in zijn uitspraak kan het hof niet inwilligen aangezien de beroepsprocedure alleen de aanslag over het jaar 2000 betreft.
4.5 Nu het beroep doel treft, behoeven belanghebbendes overige grieven geen bespreking meer.
4.6 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien de verzochte kostenveroordeling andere kosten betreft dan in het Besluit proceskosten bestuursrecht aangegeven.
5. De beslissing
Het hof verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de ambtenaar en de onderliggende aanslag; en
- gelast dat de ambtenaar aan belanghebbende het griffierecht van € 27,23 (ƒ 60, -) vergoedt.
Gedaan op door prof. mr. Aardema, vice-president, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 17 juli 2003 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.