ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0843
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- prof. mr. Aardema
- mr. De Jong-Braaksma
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing over ontvangen bedragen uit dienstbetrekking en de rol van loonheffing
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 4 augustus 2003, staat de vraag centraal hoe het door belanghebbende in 1996 ontvangen bedrag van ƒ 36.664, dat onderdeel uitmaakt van een totaalbedrag van ƒ 70.000, moet worden verantwoord in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De belanghebbende, die in dienst was bij de firma A, ontving dit bedrag als afkoopsom na het beëindigen van zijn dienstbetrekking. De inspecteur had de aanslag voor het jaar 1996 vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 136.051, waarbij een bedrag aan loonheffing was verrekend. Na bezwaar van de belanghebbende werd de aanslag herzien, maar de belanghebbende was van mening dat het bedrag van ƒ 36.664 als netto-uitkering moest worden gebruteerd tot ƒ 73.328, met een bijbehorende loonheffing die verrekend kon worden met de aanslag.
De rechtbank heeft de feiten en de procesgang uitvoerig besproken, waarbij onder andere werd ingegaan op de eerdere veroordeling van A door de kantonrechter tot betaling van achterstallige loon- en kostenvergoedingen. De belanghebbende stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat A de loonheffing zou inhouden, maar het hof oordeelde dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd was gezien de eerdere nalatigheid van A en de dreiging van faillissement. Het hof concludeerde dat er geen rechtsgrond was om de niet ingehouden loonbelasting te verrekenen met de aanslag, behalve de nageheven loonheffing van ƒ 5.306.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 moest worden vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 133.007, met een verrekening van een bedrag aan loonheffing van ƒ 31.310. De uitspraak van de inspecteur werd vernietigd, en de belanghebbende kreeg recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om zich bewust te zijn van de verplichtingen van hun werkgevers met betrekking tot loonheffing en de gevolgen van het niet-nakomen daarvan.