Beschikking d.d. 23 juli 2003
Rekestnummer 0200436
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
procureur mr P. Tuinman,
advocaat mr I. Wagenaar,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
toevoeging,
procureur mr J.V. van Ophem,
advocaat mr J. Doornbos.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 24 september 2002 heeft de rechtbank te Groningen, voor zover hier van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren [in] 1997, en [kind 2], geboren [in] 1999, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepaald op Euro 458,- per kind per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 23 december 2002, heeft de man verzocht de beschikking van 24 september 2002 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de man onvoldoende draagkracht heeft om enige bijdrage te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige kinderen van partijen.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 februari 2003, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de bestreden beschikking van 24 september 2002 al dan niet met verbetering en/of aanvulling van de gronden te bekrachtigen en het hoger beroep van de man daartegen af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 9 april 2003 met bijlagen en een faxbericht d.d. 9 april 2003 met bijlagen van mr Tuinman.
Ter zitting van 17 april 2003 is de zaak behandeld.
De beoordeling
1. Het geschilpunt tussen partijen betreft de draagkracht van de man op het punt van zijn inkomen.
2. Uit de stukken is gebleken dat partijen gedurende hun huwelijk gezamenlijk een loonwerkbedrijf annex loonmesterij annex handel in voedergewassen, stro en hooi in de vorm van een vennootschap onder firma hebben geëxploiteerd, dat de vrouw per 1 januari 2001 geen werkzaamheden meer heeft verricht voor dit bedrijf en dat de man het bedrijf sedert 1 januari 2001 alleen heeft voortgezet.
3. Indien de onderhoudsplichtige een onderneming heeft, wordt er voor de berekening van diens draagkracht terzake van het inkomen in het algemeen uitgegaan van het resultaat dat de onderhoudsplichtige met zijn onderneming heeft behaald, althans van het aandeel van de onderhoudsplichtige in dat resultaat. Hierbij geldt als uitgangspunt dat dit (aandeel in het) resultaat uit de onderneming wordt vastgesteld door middeling van (het aandeel van de onderhoudsplichtige in) de winst over de laatste drie jaren van de onderneming.
4. Volgens de stukken, waaronder de door Alfa Accountants en Adviseurs over de jaren 1999 en 2000 opgemaakte winst en verliesrekeningen en aangifte Inkomstenbelasting, bedroeg de winst uit onderneming in 1999 ƒ 79.639,- (Euro 36.139,-), in 2000 ƒ 70.010,- (Euro 31.769,-) en bedroeg het winstaandeel van de man in die jaren ƒ 49.819,- (Euro 22.607,-) en ƒ 45.005,- (Euro 20.422,-). Volgens de door [degene die de exploitatierekening heeft opgemaakt] in opdracht van de man opgemaakte exploitatierekening over 2001 bedroeg het netto resultaat van de onderneming in dat jaar ƒ 10.030,- (Euro 4.551,-).
5. De vrouw heeft de juistheid van de jaarcijfers over het jaar 2001 betwist. Zij stelt dat er geen controle op die cijfers is toegepast en dat de man in 2001 een hogere omzet moet hebben behaald dan in de exploitatierekening is opgenomen. De vrouw heeft - mede bezien in het licht van de omstandigheid dat de man het bedrijf sedert 1 januari 2001 alleen heeft voortgezet - haar stellingen evenwel onvoldoende onderbouwd. Derhalve zal het hof aan die stellingen voorbij gaan. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van voormelde exploitatierekening 2001.
6. Uit het voorgaande blijkt een gemiddeld (aandeel in het) bedrijfsresultaat van de man over de jaren 1999, 2000 en 2001 van Euro 15.860,-.
7. Voorts blijkt uit het voorgaande dat de man in het jaar 2001 een aanzienlijk lager inkomen had dan in de jaren 1999 en 2000.
8. Indien sprake is van een vermindering in het inkomen van de onderhoudsplichtige dient te worden nagegaan of de onderhoudsplichtige redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich in de naaste toekomst opnieuw het oorspronkelijk inkomen te verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen.
9. Gelet op hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, acht het hof aannemelijk dat het verminderde bedrijfsresultaat van de man in het jaar 2001 in belangrijke mate het gevolg is van de door c.q. na de echtscheiding verslechterde verhouding tussen partijen. Daarbij is, naar 's hofs oordeel, niet te verwachten dat deze situatie op korte termijn zal verbeteren, teminder nu de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, waartoe ook de onderneming behoort, nog moet plaatsvinden. Het hof is daarom van oordeel dat de in rechtsoverweging 8 geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord.
10. Het voorgaande brengt mee dat er in het onderhavige geval sprake is van een niet voor herstel vatbare inkomensvermindering aan de zijde van de onderhoudsplichtige.
11. Bij een niet voor herstel vatbare door de onderhoudsplichtige zelf teweeggebrachte inkomensvermindering kan eventueel van een fictieve draagkracht worden uitgegaan, indien de onderhoudsplichtige zich uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot de niet voor herstel vatbare inkomensvermindering hebben geleid.
12. Het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering mag er evenwel niet toe leiden dat de onderhoudsplichtige feitelijk niet meer in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en in geen geval dat zijn totale inkomen beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm komt.
13. De op de man van toepassing zijnde bijstandnorm bedraagt Euro 780,- per maand. Het inkomen van de man in het jaar 2001 ad Euro 4.551,-, dat neerkomt op een netto besteedbaar inkomen van Euro 379,- per maand, komt derhalve ruimschoots beneden het niveau van 90% van de op de man toepasselijke bijstandsnorm.
14. Het voorgaande brengt mee dat in dit geval, ongeacht het antwoord op de vraag of aan de in rechtsoverweging 11 vermelde voorwaarde is voldaan, bij de beoordeling van de draagkracht van de man niet van fictieve inkomsten maar van de werkelijke inkomsten van de man in het jaar 2001 moet worden uitgegaan.
15. Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de niet betwiste gegevens, waaronder die in de beschikking waarvan beroep en de daaraan gehechte draagkrachtberekening van 20 september 2002, heeft de man geen draagkracht om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Slotsom
16. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk, voor wat betreft de daarin vastgestelde door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen, te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
17. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn, worden de kosten van het geding in beide instanties gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover het betreft de daarin vastgestelde door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen;
en in zoverre opnieuw beslissende:
wijst af het (zelfstandig) verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in beide instanties draagt.
Aldus gegeven door mrs Boon, voorzitter, Wachter en Van Eck, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 juli 2003.