Arrest d.d. 6 augustus 2003
Rolnummer 0300071
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur: mr R. Obster,
Stichting Novatec Automontage en Recycling, h.o.d.n. Stichting Novatec,
statutair gevestigd te gemeente Leek,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Novatec,
procureur: mr J.M.E. Hamming.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 11 juli 2002 en op 31 oktober 2002 door de sector kanton van de rechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 27 januari 2003 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van laatstgenoemd vonnis met dagvaarding van Novatec tegen de zitting van 12 februari 2003.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij [appellant] zijn vordering heeft vermeerde, luidt:
"het vonnis gewezen door de rechtbank te Groningen op 31 oktober 2002 onder rolnummer 164586/02-605 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellant toe te wijzen als volgt een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Geïntimeerde te veroordelen tot betaling van f 7.358,00 (Euro 3.338,91) te vermeerderen met de wettelijke rente over f 5.650,00 (Euro 2.563,86) vanaf 19 juli 2001 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over f 1.708,00 (Euro 775,06) vanaf 3 december 2001 aan de dag der algehele voldoening.
Subsidiair, indien de primaire vordering wordt afgewezen, tot betaling van een bedrag dat uw Gerechtshof redelijk en billijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente voornoemd.
II. Geïntimeerde te veroordelen tot afgifte van een vrijwaringsbewijs.
III. Geïntimeerde te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform het liquidatietarief zoals verwoord in rapport Voorwerk II.
IV. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord, tevens akte uitlating vermeerdering van eis, is door Novatec verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zoveel wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. het bestreden vonnis, zonodig onder verbetering van gronden, van de rechtbank te Groningen, sector kanton, locatie Groningen, bevestigt;
2. met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit geding."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de wijziging van eis heeft Novatec zich niet verzet, zodat het hof zal oordelen op de gewijzigde vordering van [appellant].
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten zoals weergegeven onder de overweging 4 van het tussenvonnis van 11 juli 2002, alsmede onder overweging 3 van het eindvonnis van 31 oktober 2002, zijn geen grieven opgeworpen, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Het hof gaat er voorts vanuit dat Novatec zich niet meer beroept op een retentierecht, aangezien zij bij de bespreking van grief I (memorie van antwoord sub.8) heeft vermeld dat zij tijdens comparitie van partijen op 15 augustus 2002 zonder voorbehoud heeft aangeboden de auto aan [appellant] ter beschikking te stellen en (in de memorie van antwoord sub.9) met zoveel woorden heeft aangegeven van het retentierecht geen punt meer te maken. Novatec heeft bovendien geen incidenteel appel ingesteld tegen de afwijzing van haar reconventionele vordering, zodat de grond aan het eerder door haar gepretendeerde retentierecht is komen te vervallen.
4. Om redenen van doelmatigheid zal het hof eerst grief III behandelen die de aard en omvang van de fysieke schade aan de auto behelst. Het hof gaat er daarbij van uit dat [appellant] bedoeld heeft te grieven tegen de afwijzing door de rechtbank van het door [appellant] gevorderde bedrag van f 5.650,--. Er is immers geen sprake van dat de rechtbank de waarde van de auto op nihil heeft gesteld.
5. Deze door [appellant] gevorderde schadepost is het gevolg van de door [appellant] gestelde braak en diefstal die op het terrein van Novatec heeft plaats gevonden. Voor de beoordeling van de aard en omvang van deze schade doet het verder niet terzake of Novatec al dan niet terecht de auto uit hoofde van een retentierecht onder zich hield. Novatec heeft erkend in beginsel voor schade ten gevolge van braak c.q. diefstal op haar terrein aansprakelijk te zijn, maar zij betwist de omvang van de door [appellant] gestelde schade.
6. [appellant] heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde schade aangevoerd dat de auto onherstelbaar zou zijn beschadigd, hetgeen zou blijken uit het door hem overgelegde proces-verbaal van aangifte. De door [appellant] gestelde schade is door Novatec gemotiveerd betwist.
7. [appellant] heeft - mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door Novatec - onvoldoende gesteld om - mits vaststaand - tot de conclusie te kunnen komen dat de auto onherstelbaar beschadigd is. Het hof neemt hierbij het navolgende in overweging:
a. Het proces-verbaal bevat slechts de eigen verklaring van [appellant]. Verder heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit de aard en omvang van de door hem gestelde schade kunnen worden afgeleid.
b. De door [appellant] in het proces-verbaal aangegeven schadeposten zijn deels ondergeschikt van aard: verlichtingsknopje, versnellingspookhoesje, 6 cassettebandjes.
c. Andere aangegeven schadeposten zijn door Novatec afdoende weerlegd: de radio lag onder de stoel, de achterruit zou nog op een adequate wijze opnieuw worden geplaatst (hetgeen inmiddels klaarblijkelijk gebeurd is);
d. De stelling dat de auto door de politie is teruggevonden en dat een politiebeambte de door [appellant] gestelde beschadigingen heeft geconstateerd is op geen enkele wijze onderbouwd en weinig geloofwaardig. Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt daarvan in het geheel niet.
8. Nu [appellant] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod dat [appellant] in dit kader heeft gedaan. Voor zover dit aanbod de waarde van de auto betreft is het niet ter zake dienend, aangezien onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat de auto onherstelbaar is beschadigd.
9. Grief III treft dan ook geen doel.
10. De grieven IV en V betreffen de door [appellant] gestelde vervolgschade, zijnde de door [appellant] betaalde motorrijtuigenbelasting gedurende de tijd dat de auto zich bij Novatec bevond, alsmede een vergoeding wegens het gemis van de auto.
11. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende ter onderbouwing van deze schadeposten heeft aangevoerd. Zo heeft hij geen aanslagen motorrijtuigenbelasting overgelegd, laat staan de hiermee corresponderende betalingsbewijzen. Hij heeft voorts nagelaten om feiten en omstandigheden te stellen, waaruit enige schade als gevolg van het gemis van een auto zou kunnen voortvloeien. Aangezien [appellant] terzake ook geen bewijsaanbod heeft gedaan, is dit op zichzelf reeds voldoende om ook deze vorderingen ongegrond te verklaren.
12. Nu het hof de vordering van [appellant] uit hoofde van de gestelde beschadigingen ongegrond heeft bevonden, kan de onbruikbare staat van de auto niet de oorzaak van deze schadeposten zijn. Ook de stelling van [appellant] dat Novatec deze schade dient te vergoeden, omdat zij aansprakelijk is voor de gevolgen van het niet uitvoeren van de overeenkomst, kan niet stand houden. Er is immers niet door [appellant] gesteld of anderszins gebleken dat aan de vereisten voor schadevergoeding op die grond - Novatec verkeerde in verzuim, dan wel plaatsing van een motor was blijvend onmogelijk - is voldaan. Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellant] deze onderdelen van de vordering baseert op de grond dat Novatec de auto zonder recht onder zich hield.
13. De grieven IV en V falen.
14. Indien derhalve deze door hem gestelde schadeposten al geheel dan wel gedeeltelijk vast waren komen te staan, dan had het op de weg van [appellant] gelegen om de geëigende maatregelen ter vermijding of beperking van deze schade te nemen. Zo had van hem verwacht mogen worden de verplichting tot het betalen van motorrijtuigenbelasting te laten schorsen. Het hof onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank (waar de grieven I en II tegen gericht zijn) dat van [appellant] redelijkerwijze verwacht had mogen worden - eventueel onder voorbehoud van alle rechten - het kleine bedrag van Euro 54,-- aan Novatec te voldoen teneinde de auto weer onder zich te krijgen. De stelling van [appellant] dat Novatec de auto, nadat hij deze in de berm voor het bedrijfsterrein van Novatec geparkeerd had, weer in haar macht heeft gebracht, doet hier niet aan af. In de gegeven omstandigheden - de auto bevond zich samen met andere aan Novatec toebehorende auto's in de berm voor het bedrijfsterrein van Novatec, terwijl de betreffende werknemer niet wist hoe hij daar kwam - was het niet onredelijk dat deze werknemer de auto weer op het bedrijfsterrein plaatste.
15. Ook de grieven I en II treffen geen doel.
16. Hetgeen partijen voorts nog te berde hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds vervat dan wel als niet terzake dienende, buiten beschouwing blijven.
17. De vordering tot afgifte van een vrijwaringsbewijs zal worden afgewezen nu [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt waarop die vordering is gebaseerd.
Slotsom
18. Het beroepen vonnis dient - op de gronden als boven aangegeven - te worden bekrachtigd. [appellant] dient, als de in het ongelijk te stellen partij, te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De beslissing
het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 31 oktober 2002, voorzover aan het beroep onderworpen;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van hoger beroep en begroot die aan de zijde van geïntimeerde op Euro 205,-- voor verschotten en Euro 545,-- aan salaris procureur;
verklaart dit arrest voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Meijeringh en Bax-Stegenga, raden,en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 6 augustus 2003.