ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0881
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- mr. Drion
- Rechtspraak.nl
Aftrek van buitengewone lasten in de inkomstenbelasting voor levensonderhoud van kinderen
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 1 augustus 2003, staat de vraag centraal of belanghebbende de werkelijk gemaakte kosten van ƒ 6.920,- voor het levensonderhoud van zijn jongste dochter kan aftrekken als buitengewone lasten, of dat hij moet volstaan met het forfaitaire bedrag van ƒ 2.700,- zoals vastgesteld in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990. De belanghebbende, die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de belastingdienst, had in zijn aangifte voor het jaar 1999 deze kosten opgevoerd, maar de inspecteur had enkel het forfaitaire bedrag geaccepteerd.
De procedure begon met een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen van ƒ 31.930,- vaststelde. Na een bezwaarschrift van de belanghebbende, dat op 2 januari 2002 werd afgewezen, volgde een beroepschrift op 12 februari 2002. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 oktober 2002, maar de belanghebbende was niet verschenen. De zaak werd voortgezet op 22 april 2003, wederom zonder de aanwezigheid van de belanghebbende.
Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat de werkelijk gemaakte kosten als buitengewone lasten in aanmerking genomen konden worden. De wetgeving, met name artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, stelt duidelijke criteria voor de aftrekbaarheid van dergelijke lasten. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor aftrek van de hogere kosten en dat het beroep ongegrond was. De beslissing werd op 1 augustus 2003 openbaar uitgesproken door mr. Drion, in aanwezigheid van de griffier mevrouw mr. De Jong.