ECLI:NL:GHLEE:2003:AI1258

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0200348
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • M. Meijeringh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over kinderalimentatie tussen ex-partners en de uitleg van polisvoorwaarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, d.d. 14 mei 2002. Het geschil betreft de hoogte van de kinderalimentatie die [appellant] aan zijn ex-partner [ex-partner] dient te betalen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het geschil valt onder de uitsluitingsclausule van de rechtsbijstandsverzekering van [appellant], die stelt dat geschillen tussen ex-partners over de gevolgen van hun samenleving of de beëindiging daarvan niet onder de dekking vallen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn weergegeven en heeft de grieven van [appellant] gezamenlijk behandeld. Het hof oordeelt dat de uitsluitingsclausule duidelijk is en dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn uitleg van deze clausule. De stelling van [appellant] dat bij twijfel over de uitleg van een verzekeringsvoorwaarde deze in zijn voordeel moet worden uitgelegd, wordt verworpen. Het hof concludeert dat er geen sprake is van twijfel over de uitleg van de clausule en dat de grieven van [appellant] falen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep. De kosten worden vastgesteld op Euro 193,-- aan verschotten en Euro 545,-- aan salaris voor de procureur. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Arrest d.d. 20 augustus 2003
Rolnummer 0200348
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant]
procureur: mr J.V. van Ophem,
tegen
1. FBTO Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
2. Stichting Achmea Rechtsbijstand,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: FBTO c.s.,
procureur: mr V.M.J. Both.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 22 januari 2002 en 14 mei 2002 door de sector kanton van de rechtbank te Leeuwarden, verder aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 9 augustus 2002 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 14 mei 2002 met dagvaarding van FBTO c.s. tegen de zitting van 4 september 2002.
De conclusie van de memorie van grieven tevens vermeerdering / wijziging van eis en aanvulling van gronden luidt:
"het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden, sector kanton d.d. 14 mei 2002 onder zaak/rolnummer 95928/CV FORM 01-4072 tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [appellant] de navolgende bedragen:
- Euro 1.421,18 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Euro 1.817,30 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Euro 2.256,68 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
althans bovengenoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de formulierdagvaarding, zijnde 9 augustus 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
en met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door FBTO c.s. verweer gevoerd, met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het onder rolnummer 95928/CV FORM 01-4072 gewezen vonnis d.d. 14 mei 2002 van de rechtbank Leeuwarden, sector Kanton, locatie Leeuwarden, te bekrachtigen, waar nodig met aanvulling of verbetering van de gronden;
2. [appellant] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen in hoger beroep, althans hem deze vorderingen te ontzeggen;
3. [appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Voorts heeft ieder der partijen nog een akte genomen
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Met betrekking tot de hoogte van de vordering
2. [appellant] heeft bij memorie van grieven zijn vordering vermeerderd met een bedrag van Euro 2.256,68, welk bedrag vervolgens bij akte is verminderd met Euro 1.150,31, zodat zijn vordering thans Euro 4.344,85 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente.
FBTO c.s. verzetten zich niet tegen de vermeerdering tot een bedrag van Euro 4.344,85 doch zij betwisten de hoogte van de bij memorie van grieven overgelegde declaraties, nu deze niet zijn gespecificeerd.
Met betrekking tot de grieven
3. De grieven leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor en zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
4. Partijen houdt verdeeld de vraag of het geschil tussen [appellant] en zijn ex- partner [ex-partner] over de (hoogte van de) kinderalimentatie is aan te merken als een in artikel 2 lid 4 sub b van de toepasselijke polisvoorwaarden genoemd "geschil tussen ex-partners over de gevolgen van hun samenleving of de beëindiging daarvan".
5. Vast staat dat ten tijde van de samenleving [zoon] is geboren en erkend. Zowel tijdens als na beëindiging van de samenleving rust(te) er op [appellant] een wettelijke onderhoudsplicht ten behoeve van zijn minderjarige zoon. De beëindiging van de samenleving bracht mee dat er voor [appellant] te dien aanzien vermogensrechtelijke gevolgen zijn ingetreden. Het geschil zoals dat door mevrouw [ex-partner] aanhangig is gemaakt betreffende de vaststelling van de hoogte van de onderhoudsverplichting ziet derhalve op een vermogensrechtelijk gevolg van de beëindiging van de samenleving. Indien de samenleving had voortgeduurd was een geschil als hiervoor bedoeld niet aan de orde geweest.
6. Nu de betreffende uitsluitingsclausule, zoals ook reeds door de Ombudsman Verzekeringen is uitgemaakt (zie de desbetreffende productie bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg), duidelijk aangeeft dat bij geschillen tussen (ex-) partners over de gevolgen van hun samenleving of de beëindiging daarvan, de verzekerde slechts aanspraak kan maken op "juridisch advies", kan [appellant] dan ook niet worden gevolgd in zijn uitleg van de betreffende clausule.
7. De stelling van [appellant] dat bij twijfel over de uitleg van een verzekeringsvoorwaarde, die voorwaarde, blijkens artikel 6:238 lid 2 BW, in het nadeel van de verzekeraar dient te worden uitgelegd doet aan het hiervoor overwogene niet af, nu van twijfel over de uitleg van de betreffende clausule in redelijkheid geen sprake kan zijn. Waar de tekst duidelijk en begrijpelijk is en onvoldoende is gesteld of gebleken van omstandigheden welke moeten leiden tot de conclusie dat partijen over en weer redelijkerwijs iets anders van elkaar mochten verwachten dan er staat, faalt ook het beroep van [appellant] op het Haviltex-criterium. Dat de polisvoorwaarden van rechtsbijstandsverzekeringen in het algemeen vaak aanleiding geven tot problemen (zoals door [appellant] bij memorie van grieven is gesteld) doet aan hetgeen hiervoor is overwogen evenmin iets af.
8. De grieven falen.
9. Hoofdregel is dat degene die bij vonnis of arrest in het ongelijk wordt gesteld, wordt veroordeeld in de kosten van de procedure (art. 237 Rv). Weliswaar kunnen de kosten desondanks onder omstandigheden worden gecompenseerd, doch dergelijke omstandigheden doen zich in casu niet voor. Ook van nodeloos (door FBTO c.s.) aangewende kosten is geen sprake. [appellant] dient derhalve te worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De kostencompensatie in eerste aanleg ligt niet meer ter beoordeling aan het hof voor, nu FBTO c.s. hun vordering dienaangaande hebben ingetrokken.
De slotsom.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van FBTO c.s. begroot op Euro 193,-- aan verschotten en op Euro 545,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 20 augustus 2003.