ECLI:NL:GHLEE:2003:AI1302

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1301/02 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. E. Aardema
  • mr. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertrouwensbeginsel bij teruggaaf omzetbelasting door de inspecteur

In deze zaak, uitgesproken op 15 augustus 2003 door het Gerechtshof te Leeuwarden, staat centraal of de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel bij de afwijzing van een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting door belanghebbende, Stichting X. Belanghebbende had in 1998 een verzoek ingediend voor teruggaaf van omzetbelasting ter hoogte van ƒ 6.302,--, maar de inspecteur weigerde dit verzoek op basis van de conclusie dat er geen sprake was van ondernemerschap. De inspecteur had eerder een boekenonderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat de activiteiten van belanghebbende voornamelijk hobbymatig waren en niet gericht op het maken van winst.

De feiten tonen aan dat belanghebbende, opgericht ter ondersteuning van de motorsportactiviteiten van de zoon van de voorzitter, geen sponsoropbrengsten had en dat de kosten voor deelname aan wedstrijden werden gedekt door donaties en privé-stortingen van de bestuursleden. De inspecteur stelde dat er geen recht op teruggaaf van omzetbelasting bestond, omdat de activiteiten niet in het economische verkeer werden verricht. Belanghebbende voerde aan dat er toezeggingen waren gedaan door de inspecteur, maar het hof oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd.

Het hof concludeerde dat de inspecteur niet in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld en dat belanghebbende geen recht had op teruggaaf van omzetbelasting. De beslissing van de inspecteur om het verzoek om teruggaaf te weigeren werd derhalve bevestigd. Het hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarmee de eerdere beslissing van de inspecteur werd bekrachtigd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1301/02 15 augustus 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van Stichting X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen, vestiging Assen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar afgegeven beschikking op het door haar gedane verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het jaar 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft bij aangifte over het jaar 1998 een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ad ƒ 6.302,-- gedaan. Bij beschikking d.d. 23 november 2001 heeft de inspecteur op dit verzoek afwijzend beslist.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 16 april 2002 de beschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 23 mei 2002 is ingekomen.
1.4. Van de inspecteur is bij het hof op 18 september 2002 een verweerschrift ingekomen.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 2 juni 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de heer A namens belanghebbende, alsmede inspecteur. Ter voormelde zitting heeft de inspecteur de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbende, opgericht op 13 maart 1998, heeft als statutaire en feitelijke doelstelling het bevorderen van de motorsport. Zij tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het beschikbaar stellen van motoren, gereedschap en ander benodigd materieel, kennis, mankracht en financiële middelen voor het deelnemen aan (oefen)wedstrijden, alsmede al hetgeen direct of indirect met de uitoefening van de motorsport te maken heeft.
2.2. De heer A is voorzitter van het bestuur van belanghebbende. Diens zoon, de heer B (: de zoon), is degene die daadwerkelijk deelneemt aan de racewedstrijden. In 1997 - vóór de oprichting van belanghebbende - is de zoon uit liefhebberij begonnen met motorracen. In de jaren 1997 tot en met 2001 heeft de zoon meegedaan aan de Suzuki Cup. Belanghebbende is in verband met de hobby van de zoon opgericht.
2.3. Na de oprichting van belanghebbende hebben de bestuursleden (bestaande uit de voorzitter en de vriendin van de zoon, beiden geen ondernemers in de zin van de omzetbelasting) twee motoren ingebracht. Belanghebbende heeft (onder meer) in verband met deze inbreng alsmede ter zake van de aanschaf van een bestelbus verzocht om teruggaaf van voorbelasting. De door belanghebbende bij haar (op eigen verzoek uitgereikte) aangifte gevraagde teruggaaf van voorbelasting betreffende het jaar 1998 bedraagt in totaal
ƒ 6.302,--. Van dit bedrag heeft ƒ 1.900,-- betrekking op aan belanghebbende gerichte en van ondernemers afkomstige facturen.
2.4. Belanghebbende heeft in het jaar 1998 geen sponsoropbrengsten genoten. Voor het maken van reclame op de motoren en bestelbus heeft belanghebbende in 1999 van één sponsor ƒ 1.500,-- ontvangen. In 2000 bedroegen de sponsorinkomsten (afkomstig van één sponsor) ƒ 7.050,--. De gebruikte reclamestickers werden om niet ter beschikking gesteld door C. Ter zake van de reclamediensten zijn geen met bedragen ingevulde facturen bij belanghebbende aanwezig. Er zijn geen schriftelijke contracten met sponsoren opgemaakt.
2.5. De kosten voor het deelnemen aan motorwedstrijden bedragen op jaarbasis ongeveer ƒ 20.000,-- tot (bij schade) ƒ 25.000,--. De kosten worden bestreden uit donaties en privé-stortingen van de bestuurders. Deze bijdragen zijn niet aan te merken als vergoedingen voor de door belanghebbende verrichte activiteiten.
2.6. De belastingdienst heeft de administratie betreffende het jaar 1998 van belanghebbende gedurende een tijd in het bezit gehad. Nadat namens belanghebbende hieromtrent contact was opgenomen met de behandelend ambtenaar, heeft deze ambtenaar op 17 januari 2001 een boekenonderzoek aangekondigd. Op 21 februari 2001 is dit boekenonderzoek, dat betrekking had op de periode van 13 maart 1998 tot en met 31 december 2000, aangevangen. Het boekenonderzoek - waarvan op 7 mei 2001 een rapport is opgemaakt - heeft bij de controlerend ambtenaar tot de conclusie geleid dat er met betrekking tot de activiteiten van de stichting in de jaren 1998, 1999 en 2000 geen sprake is van ondernemerschap. Derhalve heeft de inspecteur afwijzend beslist op belanghebbendes verzoek om teruggaaf van omzetbelasting betreffende het jaar 1998 en heeft de inspecteur de teruggegeven omzetbelasting over de jaren 1999 en 2000 nageheven.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel.
3.2. Belanghebbende stelt dat van de zijde van de inspecteur aangaande de teruggaaf van omzetbelasting toezeggingen zijn gedaan, dan wel afspraken zijn gemaakt. Zij heeft alle inlichtingen aan de belastingdienst verstrekt. Voorts stelt belanghebbende dat de inspecteur een tijd de beschikking heeft gehad over haar administratie. Dit heeft in die tijd - ook na de door belanghebbende gevraagde inlichtingen - niet geleid tot op- en/of aanmerkingen van de zijde van de inspecteur. In de jaren 1999 en 2000 heeft wel teruggaaf van omzetbelasting plaatsgevonden. Belanghebbende is - naar het hof haar begrijpt - van mening dat zij door genoemde omstandigheden erop mocht vertrouwen dat de inspecteur tegemoet zou komen aan het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting voor het jaar 1998.
3.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende over het jaar 1998 geen recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting. Van zijn zijde is niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld de beschikking op inhoudelijke gronden te bestrijden overweegt het hof het volgende. Vaststaat dat belanghebbende in verband met de hobby van de zoon is opgericht en dat de zoon degene is die daadwerkelijk deelneemt aan de motorwedstrijden. Ook staat vast dat de kosten voor het deelnemen aan motorwedstrijden worden bestreden uit donaties en privé-stortingen van de bestuurders en dat deze bijdragen niet zijn aan te merken als vergoedingen voor de door belanghebbende verrichte activiteiten. Voorts staat vast dat belanghebbende in 1998 geen sponsoropbrengsten heeft genoten, geen reclamekosten heeft gemaakt en geen schriftelijke contracten met sponsoren heeft gesloten. Op grond van deze vaststaande feiten komt het hof tot het oordeel dat belanghebbende in 1998 slechts activiteiten heeft verricht ten behoeve van de hobby van de zoon. Van deze hobbymatige activiteiten kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat zij in het economische verkeer zijn verricht. Naar het oordeel van het hof is van ondernemerschap in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 dan ook geen sprake. Het hof overweegt hierbij dat uit de vaststaande feiten niet kan worden afgeleid dat belanghebbende zich reeds in 1998 heeft gericht op het ontplooien van reclameactiviteiten; eerst in 1999 heeft belanghebbende geringe sponsoropbrengsten genoten. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een andersluidend oordeel rechtvaardigen. Nu geen sprake is van ondernemerschap, bestaat er geen recht op teruggaaf van omzetbelasting. De inspecteur heeft derhalve in zoverre belanghebbendes verzoek om teruggaaf terecht geweigerd.
4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat zijdens de inspecteur toezeggingen zijn gedaan, dan wel afspraken zijn gemaakt omtrent de teruggaaf van omzetbelasting. Zij heeft deze stelling naar het oordeel van het hof evenwel op een enkele wijze met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, waarbij het hof overweegt dat het enkel toekennen van een omzetbelastingnummer en het uitreiken van een aangifte omzetbelasting niet als een toezegging van de inspecteur kan worden opgevat. Het hof is voorts van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een tijd de beschikking heeft gehad over belanghebbendes administratie betreffende het jaar 1998 bij belanghebbende niet de indruk heeft kunnen wekken dat de inspecteur tegemoet zou komen aan haar verzoek om teruggaaf. In dit verband overweegt het hof dat gesteld noch gebleken is dat de inspecteur in die tijd belanghebbendes administratie reeds volledig had beoordeeld, waarbij opmerking verdient dat de behandelend ambtenaar - naar vaststaat - eerst op 17 januari 2001 een (feitelijk) boekenonderzoek heeft aangekondigd. Belanghebbendes stelling dat in de jaren 1999 en 2000 wel teruggaaf van omzetbelasting heeft plaatsgevonden kan het hof evenmin volgen, nu de teruggegeven omzetbelasting over die jaren naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek is nageheven. Het hof is dan ook van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt of heeft kunnen wekken dat teruggaaf van omzetbelasting zou worden verleend. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel, dan wel enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, kan derhalve naar het oordeel van het hof niet slagen.
4.3. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 15 augustus 2003 door prof. mr. E. Aardema, vice-president, en op die dag in het openbaar uitgesproken door mr. Drion, raadsheer, plaatsvervangend lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer mr. Drion en door voornoemde griffier.
Op 20 augustus 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.