ECLI:NL:GHLEE:2003:AJ0195

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0100257
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • J. Meijeringh
  • A. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht en getuigenverklaringen in civiele zaak over dakdekkerswerkzaamheden

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, stond de bewijsopdracht centraal die aan de geïntimeerde was gegeven in een tussenarrest van 8 januari 2003. De zaak betreft een geschil tussen de appellant en de geïntimeerde over de betaling van dakdekkerswerkzaamheden. De geïntimeerde, die oorspronkelijk als onderaannemer was aangesteld, diende te bewijzen dat er een overeenkomst was gesloten met de appellant, waarbij de betaling van de werkzaamheden rechtstreeks aan hem zou plaatsvinden. De appellant ontkende deze overeenkomst en stelde dat hij nooit rechtstreeks met de geïntimeerde had gesproken over de betaling.

Tijdens de procedure heeft de geïntimeerde als partij-getuige een verklaring afgelegd, waarin hij stelde dat hij met de appellant had afgesproken dat de betaling rechtstreeks zou plaatsvinden. Daarnaast werd er een getuige gehoord, die bevestigde dat er een telefonische afspraak was gemaakt met de bouwbegeleider van de appellant. De appellant zelf heeft in contra-enquête verklaard dat de werkzaamheden al waren afgerond voordat er enige overeenkomst over betaling was gemaakt en dat hij nooit met de geïntimeerde had gesproken over de rechtstreekse betaling.

Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en de partij-getuige gewogen en geconcludeerd dat de geïntimeerde er niet in is geslaagd het bewijs te leveren dat de appellant hem rechtstreeks zou betalen. De verklaringen waren niet voldoende om de stelling van de geïntimeerde te onderbouwen, en het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd. De vordering van de geïntimeerde werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 augustus 2003
Rolnummer 0100257
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr F. van der Hoef,
tegen
[appellant],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr S.J. Hengst
De inhoud van het tussenarrest d.d. 8 januari 2003 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter voldoening aan de hem bij bedoeld tussenarrest gegeven bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] als partij-getuige een verklaring afgelegd en heeft hij [getuige] als getuige voorgebracht. In contra-enquête heeft [appellant] zichzelf doen horen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Bij bedoeld tussenarrest is [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat hij met [appellant] is overeengekomen dat de dakdekkerswerkzaamheden, tot het verrichten waarvan [geïntimeerde] aanvankelijk gehouden was krachtens een door hem met de [bedrijf] gesloten overeenkomst van onderaanneming, rechtstreeks door [appellant] aan [geïntimeerde] zouden worden voldaan.
2. [geïntimeerde] heeft als partijgetuige - zakelijk en verkort weergegeven - het volgende verklaard:
Ik was ongeveer halverwege met mijn werkzaamheden bij [appellant] toen ik van [getuige] (compagnon van [bedrijf]) vernam dat zij in verband met financiële moeilijkheden met [appellant] hadden afgesproken dat hij mij rechtstreeks zou betalen en dat zij daarvoor een afstandsverklaring aan hem zouden verstrekken. Ik heb zelf maar één keer met [appellant] gesproken. Dat was ongeveer een week na het hiervoor bedoelde gesprek met [getuige]. Het werk was toen voor ongeveer 75 % klaar. Ik stond op het dak van de nieuwbouwwoning van [appellant]. Ik ben toen zelf over de betaling begonnen. [appellant] heeft toen tegen mij gezegd dat hij bereid was rechtstreeks aan mij te betalen nadat hij een afstandsverklaring van de aannemer zou hebben ontvangen. Dat is mij later nog per fax bevestigd (zie productie 13 overgelegd bij memorie van antwoord in appel).
3. [getuige], destijds compagnon van [bedrijf] heeft als getuige - zakelijk en verkort weergegeven - het volgende verklaard:
Ik ben als aannemer betrokken geweest bij de nieuwbouw van de woning van [appellant]. Omdat wij in financiële moeilijkheden kwamen hebben wij ergens in maart 2000 telefonisch contact opgenomen met [bouwbegeleider], de bouwbegeleider van [appellant]. In dat gesprek is overeengekomen dat [appellant] voor de werkzaamheden aan het dak rechtstreeks aan [geïntimeerde] zou betalen en dat wij een afstandsverklaring ten behoeve van [appellant] zouden afgegeven. Ik heb vervolgens de afstandsverklaring d.d. 20 april 2000 (productie 3 bij de conclusie van eis in eerste aanleg) zelf naar [appellant] gebracht en aan hem afgegeven. Een paar dagen later hebben wij ook nog een creditnota aan [appellant] opgestuurd. Voordat ik de afstandsverklaring aan [appellant] bracht had ik [geïntimeerde] al verteld dat [appellant] hem rechtstreeks zou betalen. [geïntimeerde] was niet bereid met het werk te beginnen als hij geen 100 % betalingsgarantie had. Ik heb nooit direct met [appellant] gesproken over de rechtstreekse betaling aan [geïntimeerde]. De contacten liepen via [bouwbegeleider].
Op 16 juni 2000 heb ik nogmaals een afstandsverklaring aan [appellant] gestuurd, zulks in verband met het feit dat [appellant] moeilijk begon te doen over de betaling aan [geïntimeerde] en tegen [geïntimeerde] zou hebben gezegd dat hij geen afstandsverklaring had ontvangen.
4. De in contra-enquête als getuige gehoorde [appellant] heeft - zakelijk en verkort weergegeven - het volgende verklaard:
De door [geïntimeerde] afgelegde getuigenverklaring is niet juist. De dakdekkerswerkzaamheden zijn begonnen op 23 februari 2000. Dat is de enige keer dat ik rechtsreeks met [geïntimeerde] heb gesproken. Daarbij is betaling geen onderwerp van bespreking geweest. Op 14 april 2000 zijn de dakdekkerswerkzaamheden afgerond. Ik heb dat zelf geconstateerd en gefilmd. Ik heb [geïntimeerde] die dag echter niet gesproken. De getypte tekst op de factuur van 25 april 2000 (productie 13 bij de memorie van antwoord in appel) is opgesteld door [bouwbegeleider] die optrad als mijn bouwbegeleider en als zodanig was aangesteld door [begeleider bouwtraject], die op mijn verzoek het gehele bouwtraject begeleidde vanaf de architect.
Op 27 april 2000 ontving ik een brief van [begeleider bouwtraject] (productie 2 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg). In die brief stond dat [begeleider bouwtraject], in verband met de financiële problemen van [bedrijf] doende was een regeling te treffen om de bouw door een andere aannemer te laten afmaken. Kort daarop ontving ik de nota van [geïntimeerde] d.d. 25 april 2000. Ik heb deze aan [bouwbegeleider] gefaxt en gevraagd wat ik moest doen. [bouwbegeleider] heeft toen de tekst van de notitie op deze factuur geplaatst en mij gezegd dat we het eerst zo zouden oplossen, totdat ik bericht van [begeleider bouwtraject] zou hebben gehad in vervolg op de brief van 27 april 2000. Ik heb vervolgens de factuur van [geïntimeerde] met daarop de notitie van [bouwbegeleider] op 2 mei 2000 aan [geïntimeerde] gefaxt. Ik vond het netjes om [geïntimeerde] even bericht te sturen. [geïntimeerde] was overigens niet op de hoogte van de pogingen van [begeleider bouwtraject] om een regeling over de afbouw van mijn woning te treffen. Het klopt dat [getuige] mij op 20 april 2000 een afstandsverklaring heeft gebracht. Ik heb toen tegen [getuige] gezegd dat ik contact op zou nemen met [bouwbegeleider]. Ik heb de verklaring niet getekend. Op het moment dat ik deze afstandsverklaring ontving, waren de dakdekkerswerkzaamheden al klaar.
5. Bij de waardering van het geleverde bewijs staat voorop dat in artikel 213 (oud)Rv en in het daarmee corresponderende artikel 164 lid 2 Rv ligt besloten dat de verklaring van een partijgetuige (op wie de bewijslast rust) geen bewijs te zijnen voordeel kan opleveren, indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij die partijverklaring voldoende geloofwaardig maken.
6. Uit de verklaring van de getuige [getuige] komt naar voren dat deze (telefonisch) met [bouwbegeleider] is overeengekomen dat [appellant] de dakdekkerswerkzaamheden rechtstreeks aan [geïntimeerde] zou betalen. In zoverre ondersteunt deze verklaring hetgeen [geïntimeerde] als partijgetuige dienaangaande heeft opgemerkt. Noch uit de verklaring van [getuige], noch uit de verklaring van [geïntimeerde] valt echter op te maken dat [bouwbegeleider] [appellant] terzake kon binden. Dat [appellant] de afspraak welke [getuige] met [bouwbegeleider] heeft gemaakt op enig moment heeft geaccordeerd, valt uit de verklaring van [getuige] evenmin af te leiden ([getuige] heeft [appellant] terzake immers nimmer gesproken en de door [getuige] aan [appellant] overhandigde afstandsverklaring is door [appellant] niet voor akkoord getekend). De verklaring van [geïntimeerde] dat [appellant] hem desgevraagd heeft verklaard dat hij bereid was [geïntimeerde] rechtstreeks te betalen, staat op zich en vindt geen ondersteuning in de verklaring van [getuige] of in enig ander bewijsmiddel. [appellant] verklaart zelfs dat hij na 23 februari 2000 niet meer rechtstreeks met [geïntimeerde] heeft gesproken, hetwelk - gelet op het tijdstip waarop het door [geïntimeerde] bedoelde gesprek zou moeten hebben plaatsgevonden - een ontkenning inhoudt van hetgeen [geïntimeerde] terzake heeft verklaard.
7. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] er niet in is geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren, zodat - gelet op hetgeen in het tussenarrest onder 7 is overwogen - de vordering van [geïntimeerde] alsnog moet worden afgewezen.
Slotsom
8. Het beroepen vonnis dient te worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] zal - als de in het ongelijk te stellen partij - worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 4 juli 2001, waarvan beroep;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [appellant] in eerste aanleg begroot op € 215,55 aan verschotten en op € 780,00 aan salaris voor de procureur en in hoger beroep op € 364,04 aan verschotten en op € 1927,50 aan salaris voor de procureur .
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 27 augustus 2003.