ECLI:NL:GHLEE:2003:AK4467

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1460/02 Verontreinigingsheffing
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • prof. mr. Aardema
  • mr. Drion
  • mr. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag verontreinigingsheffing op basis van vervuilingseenheden

In deze zaak is in geschil of de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de aanslag verontreinigingsheffing terecht is uitgegaan van drie vervuilingseenheden. De belanghebbende, eigenaar van een pand aan de a-straat 21 te L, ontving op 24 januari 2002 een aanslag van € 168,84 op basis van de Heffingsverordening Waterkwaliteit van waterschap Noorderzijlvest. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de heffingsambtenaar de aanslag op 24 mei 2002. De belanghebbende ging in beroep, waarbij de mondelinge behandeling plaatsvond op 16 juni 2003.

De feiten tonen aan dat het pand een woonruimte is die door meer dan één persoon wordt gebruikt, en dat het waterverbruik ongeveer vijf tot zes kubieke meter per jaar bedraagt. De heffingsambtenaar baseerde de aanslag op drie vervuilingseenheden, terwijl de belanghebbende stelde dat dit op één vervuilingseenheid gebaseerd moest zijn. Het hof overweegt dat volgens de Verordening de vervuilingwaarde van een woonruimte die door meerdere personen wordt gebruikt, op drie vervuilingseenheden wordt vastgesteld. De belanghebbende voerde aan dat andere waterschappen een andere benadering hanteren, maar het hof oordeelt dat het waterschap Noorderzijlvest vrij is om zijn eigen regeling te hanteren, zolang deze niet in strijd is met de wet.

Het hof concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft vastgesteld op drie vervuilingseenheden en verklaart het beroep ongegrond. De beslissing werd op 8 september 2003 genomen door het Gerechtshof te Leeuwarden, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 1460/02 8 september 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het afdelingshoofd belastingen van het waterschap Noorderzijlvest (hierna: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing voor het jaar 2002 op grond van de Heffingsverordening Waterkwaliteit waterschap Noorderzijlvest (hierna: de Verordening).
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd op grond van de Verordening bij aanslag, gedagtekend 24 januari 2002, in de verontreinigingsheffing betrokken tot een bedrag van € 168,84.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak van 24 mei 2002 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 24 juni 2002 is ingekomen.
Nadat de heffingsambtenaar zijn verweerschrift (met bijlagen) had ingezonden heeft de mondelinge behandeling plaats gevonden ter zitting van 16 juni 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Bij besluit van 29 januari 2001 heeft het Algemeen Bestuur van het waterschap Noorderzijlvest de Verordening vastgesteld en op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt.
Belanghebbende is eigenaar van het pand a-straat 21 te L (hierna: het pand).
Het pand, waar vanuit direct of indirect stoffen worden gebracht in het oppervlaktewater, waarvoor het waterschap bevoegd is, dan wel op een zuiveringtechnisch werk dat bij het waterschap in beheer is, is een woonruimte in de zin van artikel 1, sub f, van de Verordening, doch niet een voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimte, zoals bedoeld in artikel 16, lid 3, van de Verordening.
Belanghebbende is gebruiker van het pand en het pand wordt door meer dan één persoon gebruikt.
Het waterverbruik van het pand is omstreeks vijf á zes kubieke meter per jaar.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag is de heffings-ambtenaar uitgegaan van drie vervuilingseenheden.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de aanslag terecht is uitgegaan van drie vervuilingseenheden.
4. De standpunten van partijen.
Belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in zijn beroepschrift en ter zitting, het standpunt ingenomen dat de aanslag gebaseerd moet zijn op één vervuilingseenheid.
De heffingsambtenaar heeft daar tegenover op gronden, gelijk weergegeven in zijn verweerschrift en mondeling ter zitting, het standpunt verdedigd dat de aanslag terecht gebaseerd is op drie vervuilingseenheden.
Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunt gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
Naar het bepaalde in artikel 16, lid 1, van de Verordening wordt de vervuilingwaarde van een woonruimte bepaald op drie vervuilingseenheden, doch voor een woonruimte die door één persoon wordt gebruikt op één vervuilingseenheid.
Vaststaat, dat het pand een woonruimte is, niet zijnde een voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimte als bedoeld in lid 3 van artikel 16 van de Verordening, welke door meer dan één persoon wordt gebruikt.
Onder deze omstandigheden is belanghebbende door de heffingsambtenaar terecht voor wat betreft het pand in de heffing betrokken naar drie vervuilingseenheden.
Aan belanghebbende kan worden toegegeven, dat een dergelijke forfaitaire bepaling van het aantal vervuilingseenheden een zekere ruwheid heeft, maar de wetgever heeft een zodanig woonruimteforfait kennelijk met het oogmerk de heffing te vereenvoudigen aanvaard bij het vaststellen van artikel 21, lid 1 van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren, op welke wettelijke bepaling artikel 16, lid 1, van de verordening is gegrond.
In zoverre kan niet gezegd worden, dat de Verordening leidt tot een onredelijke of willekeurige heffing, die de wetgever niet kan hebben bedoeld.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat het Wetterskip Fryslân en de provincie Groningen van een andere benadering uitgaan, zodat in zoverre sprake is van ongelijke behandeling, doch het staat het waterschap Noordzijldervest vrij een regeling te hanteren, welke niet in strijd is met de Wet - zoals hiervoor overwogen - zonder daarbij op grond van het gelijkheidsbeginsel gebonden te zijn aan de handelwijze van andere heffende instanties.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Belanghebbende heeft nog opgemerkt, dat door de door hem geschilderde gang van zaken hem de mogelijkheid is ontnomen in bezwaar te kunnen komen voor wat betreft de verontreinigingsheffing voor het jaar 2001.
Hoewel deze aangelegenheid geen onderwerp van de onderwerpelijke procedure kan uitmaken merkt het hof op, dat de heffingsambtenaar ter zitting heeft toegezegd, dat voor het geval op het onderhavige punt het gelijk aan de zijde van belanghebbende zou zijn hij de aanslag voor het 2001 dien overeenkomstig zal aanpassen.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene Wet Bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegonrd.
Gedaan op 8 september 2003 door prof. mr. Aardema, vice-president en voorzitter, mr. Drion en mr. Huiskes, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 17 september 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.