ECLI:NL:GHLEE:2003:AL4160

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 313/01 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • prof. mr. Aardema
  • mr. Drion
  • mr. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering 1997 van directeur/aandeelhouder van BV

In deze zaak is in geschil de hoegrootheid van het in 1997 in aanmerking te nemen salaris van belanghebbende, die directeur en enig aandeelhouder is van A Beheer BV. De belastingdienst had belanghebbende aangeslagen voor een belastbaar inkomen van ƒ 123.268,-, gebaseerd op het bestaande salaris, terwijl belanghebbende stelde dat zijn salaris herzien was en dat hij recht had op een lager belastbaar inkomen. De inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, waarop belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting werd duidelijk dat belanghebbende in 1997 bedragen had ontvangen die niet in overeenstemming waren met de herziening van zijn salaris. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij ten onrechte salaris had ontvangen en dat de inspecteur terecht was uitgegaan van het bestaande salaris. Echter, het hof erkende dat de AAW-uitkering van belanghebbende leidde tot een verlaging van de aanslag. Uiteindelijk verklaarde het hof het beroep ten dele gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 110.016,-. Het betaalde griffierecht werd vergoed aan belanghebbende, maar er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 313/01 26 september 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag
in de inkomstenbelasting/premievolksverzekering voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekering aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze Wet voor het onderhavige jaar gold (hierna te noemen: de Wet) van
ƒ 123.268,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 21 maart 2001 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk is ingekomen op 25 april 2001 en werd aangevuld bij schrijven (met bijlagen) van 27 december 2001.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) had ingezonden heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 12 juni 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde en belanghebbende, die zijn gemachtigde vergezelde, zomede de inspecteur, bijgestaan door een ambtenaar van zijn eenheid.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Op verzoek van het hof hebben partijen nadere inlichtingen verstrekt bij schrijven van 4 juli 2002 van de zijde van de inspecteur, ondersteund bij een schrijven van de gemachtigde van 2 juli 2002.
Partijen hebben vervolgens desgevraagd verklaard het hof toestemming te geven te beslissen zonder een nadere mondelinge behandeling.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Belanghebbende, geboren op .. november 19.., is directeur en tevens enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A Beheer BV (hierna: de BV).
Bij beschikking van 25 juni 1996 van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen Groothandel en Vrije beroepen is belanghebbende voor 70% arbeidsongeschikt verklaard, in verband waarmee aan hem een AAW-uitkering is toegekend.
Bij schriftelijke overeenkomst van 1 mei 1998 is belanghebbende met de BV overeengekomen een herziening van zijn salaris, zulks met terugwerkende kracht tot 13 februari 1996.
In 1997 heeft de BV in de vorm van maandelijkse betalingen onder inhouding van de verschuldigde loonbelasting bedragen bij wijze van salaris op de bankrekening van belanghebbende overgemaakt overeenkomstig de bestaande regeling tussen belanghebbende en de BV, zonder dat daarbij rekening werd gehouden met de hiervoor vermelde overeenkomst van 1 mei 1998.
Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/ premie volksverzekering voor het jaar 1997 is belanghebbende voor wat betreft zijn inkomsten uit dienstbetrekking van de BV uitgegaan van het herziene salaris, zoals overeengekomen bij de hiervoor bedoelde overeenkomst.
Bij het opleggen van de onderhavige aanslag is de inspecteur uitgegaan van het bestaande salaris en heeft hij het aangegeven belastbaar inkomen van ƒ 28.363,- verhoogd met dat meerdere salaris en een drietal daaruit voortvloeiende, dan wel thans niet in geschil zijnde correcties, een en ander tot een bedrag van
ƒ 94.905,- en heeft hij het belastbaar inkomen bepaald op ƒ 123.268,-.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak, dit standpunt gehandhaafd.
Partijen hebben nader eenparig verklaard, dat de correctie voor wat betreft de AAW-uitkering kan vervallen voor welk geval, indien het gelijk aan de zijde van de inspecteur is het belastbare inkomen nader moet worden bepaald op ƒ 110.016,- en indien het gelijk aan de zijde van belanghebbende is op ƒ 15.111,-.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag naar de hoegrootheid van het in 1997 in aanmerking te nemen salaris van belanghebbende uit de BV.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in de schriftelijke stukken van zijn zijde en mondeling ter zitting:
Door hem is het in 1997 bij wijze van voorschot op het salaris aan hem betaalde bedrag in juni 1998 terugbetaald voor zover dat uitsteeg boven zijn nieuw vastgesteld salaris, zodat hij deze terugbetaling in de aangifte heeft aangemerkt als negatief loon.
Hij heeft op nauwkeurige wijze aangegeven, dat een bedrag van
ƒ 32.188,- kan worden aangemerkt als gebruikelijk loon in zijn situatie.
Subsidiair stelt hij dat bedrag op ƒ45.192,-.
Hij concludeert tot verlaging van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 15.111,- en een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover - voor zover ten dezen van belang, kort samengevat - aangevoerd in de schriftelijke stukken van zijn zijde en mondeling ter zitting:
De uitbetaalde salarisbedragen zijn uitbetaald onder de titel maandloon en zijn in overeenstemming met de aangiften en de afdracht voor de loonbelasting.
Er is geen sprake van negatief loon, terwijl er geen sprake is van een verplichting tot terugbetaling.
Subsidiair is hij van mening, dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 1997 een lager gebruikelijk loon zou moeten krijgen dan hij uitbetaald heeft gekregen.
Hij concludeert tot het bevestigen van de uitspraak.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
Naar het bepaalde in artikel 33, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet worden inkomsten beschouwd te zijn genoten onder meer op het tijdstip waarop zij zijn ontvangen of verrekend, dan wel ter beschikking gesteld aan de belastingplichtige.
Vaststaat, dat de BV in 1997 in de vorm van maandelijkse betalingen onder inhouding van de verschuldigde loonbelasting bij wijze van salaris bedragen op de bankrekening van belanghebbende heeft overgemaakt, overeenkomstig het te dezen door de inspecteur verdedigde salaris van belanghebbende van de BV en welk bedrag eveneens in overeenstemming is met de loonbelastingaangiften van de BV over dat jaar.
Alsdan moet in beginsel worden aangenomen, dat belanghebbende in 1997 tot dat bedrag het salaris van de BV heeft genoten in de zin van voormeld artikel 33.
Dit zou alleen anders zijn voor het geval belanghebbende dat salaris ten dele ten onrechte zou hebben ontvangen en er binnen redelijke termijn blijk van heeft gegeven dit bedrag niet te willen behouden.
Een zodanige omstandigheid - waarvan op belanghebbende de bewijslast rust - heeft belanghebbende voor het jaar 1997 niet aannemelijk gemaakt.
Opmerking verdient in dit verband, dat - naar vaststaat - belanghebbende, gedagtekend 1 mei 1998 met de BV een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten, waarin hij met terugwerkende kracht tot 13 februari 1996 het tussen hen overeengekomen salaris herziet.
Deze overeenkomst zou aanleiding kunnen geven - als ook aan de overige voorwaarden daartoe voldaan is - voor het jaar 1998 negatief loon in aanmerking te nemen.
Ook het tussen partijen bestaande geschilpunt met betrekking tot het zogenaamde gebruikelijk loon als bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 kan in dat verband bij de aanslagregeling voor dat jaar aan de orde komen.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
Tussen partijen is thans niet meer in geschil, dat de behandeling van de AAW-uitkering dient te leiden tot een verlaging van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 110.016,- (€49.923,-).
Het beroep is derhalve ten dele gegrond.
Nu de grief met betrekking tot de AAW-uitkering mede ter correctie op de gedane aangifte eerst in de beroepsfase door belanghebbende aan de orde is gesteld acht het hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ten dele gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 110.016,- (€49.923,-);
bepaalt dat het betaalde griffierecht ad. ƒ 69,- (€ 31,31) aan belanghebbende wordt vergoed door de inspecteur.
Gedaan op 26 september 2003 door prof. mr. Aardema, vice-president en voorzitter, mr. Drion en mr. Huiskes, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier de heer Gerrits en ondertekend door voornoemde voorzitter, zijnde voornoemde griffier buiten staat te ondertekenen.
Op 1 oktober 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.