ECLI:NL:GHLEE:2003:AN7991

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1782/02 Parkeerbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende

In deze zaak is in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting, opgelegd aan de belanghebbende op 12 februari 2002, terecht is opgelegd. De belanghebbende ontkent dat zij op de betreffende datum in de gemeente L was en stelt dat de parkeercontroleur zich heeft vergist in de datum. De heffingsambtenaar daarentegen bevestigt de juistheid van de naheffingsaanslag en verwijst naar een verklaring van de parkeercontroleur die de controle heeft uitgevoerd.

De belanghebbende ontving op 8 mei 2002 een duplicaat van de naheffingsaanslag, waarna zij bezwaar heeft aangetekend. De heffingsambtenaar handhaafde de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het gerechtshof. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2003 heeft de belanghebbende haar standpunt toegelicht, terwijl de heffingsambtenaar zijn standpunt onderbouwde met bewijsstukken.

Het gerechtshof oordeelt dat de termijn voor het indienen van bezwaar pas begint na de ontvangst van het duplicaat van de naheffingsaanslag. Het hof concludeert dat de belanghebbende haar bezwaar tijdig heeft ingediend. Vervolgens moet de heffingsambtenaar bewijzen dat de auto van de belanghebbende op de aangegeven datum en tijd op de juiste locatie geparkeerd stond. Het hof oordeelt dat de verklaring van de parkeercontroleur, gebaseerd op aantekeningen, betrouwbaar is en dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd.

Uiteindelijk komt het gerechtshof tot de conclusie dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 7 november 2003 en op 12 november 2003 aan beide partijen verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1782/02 7 november 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van mw. X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Delfzijl (: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan de belanghebbende is op 12 februari 2002 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van
€ 29,70. Van deze naheffingsaanslag is een op 8 mei 2002 gedagtekend duplicaat gezonden aan de belanghebbende.
1.2. Op het op 24 mei 2002 ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak van 13 september 2002 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, dat op 19 september 2002 bij het gerechtshof is ingekomen.
1.4. De heffingsambtenaar heeft op 8 november 2002 een verweerschrift bij het gerechtshof ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 29 augustus 2003 gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren de belanghebbende en haar echtgenoot, alsmede namens de heffingsambtenaar de heer A.
1.6. Op het ter zitting gedane verzoek van het gerechtshof heeft de heffingsambtenaar bij schrijven (met bijlagen) van 4 september 2003 nadere gegevens verstrekt. Een afschrift van deze gegevens is gezonden aan de belanghebbende.
1.7. De belanghebbende heeft bij brief van 13 oktober 2003 - daartoe in de gelegenheid gesteld - omtrent de onder punt 1.6 bedoelde gegevens van haar gevoelen doen blijken. Van deze brief is een afschrift gezonden aan de heffingsambtenaar.
1.8. Partijen hebben het gerechtshof toestemming verleend om zonder nadere mondelinge behandeling op het beroep te beslissen.
1.9. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. De belanghebbende is door middel van een aan haar gezonden op 8 mei 2002 gedagtekende duplicaatnaheffingsaanslagbiljet (met aangehechte acceptgiro) bekend geworden met de omstandigheid dat aan haar een naheffingsaanslag parkeerbelasting ten bedrage van (in totaal) € 29,70 is opgelegd.
2.2. Deze naheffingsaanslag betreft het parkeren van de auto - een rode Suzuki - met het kenteken YY-00-YY (: de auto) aan het a-plein te L op 12 februari 2002 om 14.05 uur en is opgelegd, omdat niet zichtbaar aan de verplichting tot betaling voor dit parkeren bij de parkeerapparatuur was voldaan. De belanghebbende is kentekenhouder van genoemde auto. Een kopie van de originele naheffingsaanslag behoort tot de gedingstukken.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan de belanghebbende is opgelegd.
3.2. De belanghebbende beantwoord deze vraag ontkennend. Zij stelt dat zij op 12 februari 2002 niet in L is geweest. De parkeercontroleur moet zich hebben vergist in de datum.
3.3. Het antwoord van de heffingsambtenaar op deze vraag luidt bevestigend. Hij verwijst naar een - bij zijn verweerschrift gevoegde - verklaring van de betreffende parkeercontroleur.
3.4. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het gerechtshof naar de van partijen afkomstige stukken alsmede het proces-verbaal van de zitting.
4. De rechtsoverwegingen
Vooreerst en vooraf:
4.1. Gelet op hetgeen hiervoor onder punt 2.1 is vermeld, moet worden geoordeeld dat de termijn voor het instellen van bezwaar tegen de onderhavige op 12 februari 2002 opgelegde naheffingsaanslag in casu eerst aanvangt op de dag na de dagtekening van het duplicaatnaheffingsaanslagbiljet. Hiervan uitgaande overweegt het gerechtshof dat de belanghebbende haar bezwaarschrift tijdig bij de heffingsambtenaar heeft ingediend.
Omtrent het eigenlijke geschil
4.2. Op de heffingsambtenaar rust naar het oordeel van het gerechtshof - bij (stellige) betwisting door de belanghebbende - de last aannemelijk te maken dat belanghebbendes auto - zoals staat vermeld op de onderhavige naheffingsaanslag - op 12 februari 2002 om 14.05 uur stond geparkeerd aan het a-plein te L. De heffingsambtenaar verwijst naar een bij zijn verweerschrift gevoegde verklaring, waarin de betreffende parkeercontroleur heeft aangegeven dat hij op genoemde datum, tijd en plaats de auto heeft gecontroleerd. Nu de gemachtigde van de heffingsambtenaar ter zitting onweersproken heeft verklaard dat parkeercontroleurs tijdens de controle (klad)aantekeningen maken, gaat het gerechtshof er vanuit dat de bedoelde verklaring is gebaseerd op dergelijke (oorspronkelijke) aantekeningen. De heffingsambtenaar heeft voorts desgevraagd bij brief van 4 september 2003 aangegeven op welke plaatsen en tijdstippen op 12 februari 2002 door de betreffende parkeercontroleur naheffingsaanslagen parkeerbelasting zijn opgelegd.
4.3. De verklaring van de parkeercontroleur komt het gerechtshof, nu deze is gebaseerd op tijdens de controle gemaakte (klad)aantekeningen alsmede gezien de omstandigheid dat - naar blijkt uit de brief van de heffingsambtenaar van 4 september 2003 - de parkeercontroleur op 12 februari 2002 in dezelfde buurt meerdere naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft opgelegd, betrouwbaar en voldoende nauwkeurig voor. Het gerechtshof acht de heffingsambtenaar dan ook in zijn bewijslast geslaagd. Het gerechtshof overweegt hierbij dat de belanghebbende geen gegevens heeft aangedragen die nopen tot een andersluidend oordeel, waarbij het gerechtshof opmerkt dat uit de door haar ter zitting getoonde agenda niet valt op te maken dat zij op 12 februari 2002 niet (met haar auto) in L kan zijn geweest.
4.4. De belanghebbende heeft de juistheid van de onderhavige naheffingsaanslag voor het overige niet bestreden. Het gerechtshof is niet gebleken dat deze naheffingsaanslag berust op juridisch onjuiste gronden.
4.5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. Proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 7 november 2003 door mr. H.H.A. Fransen, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 12 november 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.