2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat voor dit geding tussen partijen als onbetwist, dan wel onvoldoende (gemotiveerd) betwist, het navolgende vast:
2.1 Belanghebbende was per 1 januari 1997 eigenaar c.q. erfpachter van tot het taakgebied van het waterschap Hunze en Aa behorende percelen landbouwgrond gelegen in de kadastrale gemeenten L, M, N, O, P en Q.
2.2 Een specificatie van die percelen is vermeld op de tot de gedingstukken behorende nota als bijlage bij het aanslagbiljet waterschapslasten 1997.
2.3 De onderscheidene percelen zijn door het waterschap op grond van de Omslagklassenverordening Waterschap Hunze en Aa naar de daar vermelde criteria ingedeeld in omslagklassen (: de classificatie).
2.4 In de bezwaarfase bleek dat door administratieve fouten verschillende percelen niet overeenkomstig de classificatiekaarten waren ingedeeld in de voor die percelen van toepassing zijnde omslagklasse. Bij de uitspraak op het bezwaarschrift is (enkel op die grond) deels aan het bezwaar tegemoetgekomen.
2.5 Belanghebbende kan zich met die uitspraak niet verenigen, omdat hij van mening is dat door Staatsbosbeheer (: SBB) na de classsificatie van zijn percelen uitgevoerde werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, bedrijfsschade hebben veroorzaakt in de vorm van verminderde c.q. teloorgegane bruikbaarheid van de onderhavige landbouwgronden in het kader van zijn agrarische onderneming. In beroep specificeert hij zijn grieven per deelgebied, aangeduid respectievelijk als blok 1, blok 2 en blok 3.
2.6 Belanghebbende bestrijdt desgevraagd niet (langer) dat, beoordeeld naar de toestand vóór aanvang van de werkzaamheden door SBB, de classificatie van zijn percelen op zich in overeenstemming met de omslagklassenverordening heeft plaatsgevonden, zij het met inachtneming van het hiervoor sub 2.4 vermelde.
2.7 Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is door het waterschap een veldonderzoek uitgevoerd naar de juistheid van de indeling in omslagklassen van belanghebbendes percelen landbouwgrond. Dat onderzoek leidde tot de volgende bevindingen.
blok 1. De percelen maken bijna allemaal deel uit van een beekdal met bijbehorende grondwaterstanden en grondsoort. De aanwezige sloten waren waterhoudend of stonden net droog.
blok 2. De percelen worden aan de oostkant begrensd door de F en aan de westkant door een kade. De naast de kade gelegen hoofdwatergang maakt onderdeel uit van een bemalen gebied en staat waterhuishoudkundig los van de onderhavige percelen. Tussen de verschillende percelen zijn sloten aanwezig die in meer of mindere mate verland zijn. Gezien de hoogteligging zouden alle percelen in klasse 4 moeten zijn ingedeeld. Aanpassing van de classificatie ten nadele van belanghebbende heeft niet plaatsgevonden.
blok 3. De percelen wateren deels direct af op de F (boezemwater) en worden deels middels het gemaal G bemalen; de schouwsloot langs de percelen 5 en 6 bevatte water, evenals de overige sloten grenzend aan de onderhavige percelen.
2.8 In de bezwaarfase is indeling van alle voormelde blokken in omslagklasse 1 (gebieden zonder zichtbare afwatering) dan wel klasse 2 als door belanghebbende bepleit, door het waterschap afgewezen met een beroep op de bevindingen uit voormeld veldonderzoek.
2.9 Voorts is belanghebbende van mening dat de percelen, door hem aangeduid als het derde blok, die per 1 april 1997 in erfpacht waren overgegaan op SBB en vervolgens door belanghebbende voor 12 jaren waren teruggepacht, slechts voor 50 procent van de waterschapslasten aan hem in rekening konden worden gebracht.
Ook daarin is het waterschap niet meegegaan nu belanghebbende per 1 januari 1997 de betreffende percelen als erfpachter in feitelijk gebruik had. Tevens heeft belanghebbende erop gewezen dat een deel van de percelen in blok 1 nimmer bij hem in gebruik is geweest. Het waterschap heeft hierover opgemerkt dat uit informatie van het Kadaster blijkt dat belanghebbende op bedoelde percelen H) het recht van erfpacht heeft, zodat de aanslag voor die percelen terecht aan hem is opgelegd.
2.10 Ter zitting van 5 september 2003 heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd verklaard dat de essentie van het onderhavige (bezwaar en) beroep is dat de door SBB na de classificatie uitgevoerde cultuurtechnische werken een zodanige negatieve invloed op de bedrijfsmatige bruikbaarheid van de desbetreffende percelen heeft gehad, dat deswege alle percelen (nader) slechts voor indeling in omslagklasse 1 dan wel 2 in aanmerking komen.