ECLI:NL:GHLEE:2003:AN9826

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 950/02 Toeristenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. Aardema
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag toeristenbelasting en bevoegdheid tot navordering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden op 5 december 2003, staat de vraag centraal of de navorderingsaanslag in de toeristenbelasting terecht is opgelegd aan belanghebbende, die in 1999 derden gelegenheid bood tot verblijf in zijn objecten op Ameland. De navorderingsaanslag werd opgelegd door het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Ameland op 7 maart 2001, na een eerdere voorlopige aanslag in 1999 en een definitieve aanslag in 2000. Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag werd door het hoofd ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep aantekende bij het hof.

De mondelinge behandeling vond plaats op 22 september 2003, waarbij beide partijen in persoon verschenen. Het hof deed op 6 oktober 2003 mondeling uitspraak, die op 15 oktober 2003 aan partijen werd verzonden. Belanghebbende verzocht op 23 oktober 2003 om een schriftelijke uitspraak, waarvoor het griffierecht op 30 oktober 2003 werd voldaan.

Het hof overweegt dat artikel 16 lid 2 sub a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de mogelijkheid biedt tot navordering in gevallen waarin te weinig belasting is geheven. Het hof oordeelt dat het hoofd bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen, en verwerpt de stelling van belanghebbende dat er geen nieuw feit was dat deze navordering rechtvaardigde. Ook de argumenten van belanghebbende over schending van beginselen van behoorlijk bestuur worden door het hof niet onderschreven. Uiteindelijk verklaart het hof het beroep ongegrond en ziet het geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 950/02 5 december 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Ameland (: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen navorderingsaanslag in de toeristenbelasting.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 7 maart 2001 heeft het hoofd een navorderingsaanslag ex artikel 16 lid 2 sub a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aan belanghebbende opgelegd. Het bezwaarschrift van belanghebbende heeft het hoofd in zijn uitspraak op bezwaarschrift van 14 maart 2002 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij het hof tijdig beroep ingesteld.
Het beroepschrift (met bijlagen) is op 10 april 2002 ter griffie van het hof ingekomen. Het hoofd heeft vervolgens op 29 augustus 2002 een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. De mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 september 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar partijn in persoon zijn verschenen. Het hof heeft in deze zaak op 6 oktober 2003 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, op 15 oktober 2003, aan partijen is verzonden.
Bij een op 23 oktober 2003 ter griffie ingekomen brief heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daartoe verschuldigde griffierecht is op 30 oktober 2003 voldaan.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende heeft in 1999 gelegenheid geboden aan derden tot verblijf in de hem ter beschikking staande objecten binnen de gemeente Ameland, plaatselijk bekend als a-straat 337 en b-straat 357 te L. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende op 26 februari 1999 voor het jaar 1999 een voorlopige aanslag in de toeristenbelasting opgelegd ter hoogte van ƒ 1.220,--. Het bezwaarschrift daartegen heeft het hoofd bij uitspraak van 29 februari 2000 ongegrond verklaard, waartegen door belanghebbende beroep is ingesteld. Op 10 april 2000 heeft het hoofd een definitieve aanslag opgelegd, met daarop de vermelding dat de aanslag niet betaald hoefde te worden, omdat het bedrag gelijk was aan het bedrag van de voorlopige aanslag. Vervolgens heeft het hof bij arrest van 28 november 2000 de voorlopige aanslag van het hoofd vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu in die aanslag de objectomschrijving ontbrak. Hierna heeft door het hoofd terugbetaling van het bedrag van de voorlopige aanslag plaatsgevonden aan belanghebbende.
2.2 Op 7 maart 2001 heeft het hoofd een navorderingsaanslag ex artikel 16 lid 2 sub a van deAWR aan belanghebbende opgelegd. Het bezwaarschrift van belanghebbende heeft het hoofd in zijn uitspraak op bezwaarschrift van 14 maart 2002 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij het hof tijdig beroep ingesteld.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2 Belanghebbende acht gelet op de gang van zaken het gebruik in artikel 16 lid 2 sub a AWR onjuist, omdat volgens belanghebbende geen sprake is van een nieuw feit.
3.3 Het hoofd daarentegen is van mening dat op grond van dit artikel de bevoegdheid tot navordering wel bestaat.
3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Artikel 16 lid 2 sub a AWR bepaalt dat -behalve in de in lid 1 van dit artikel genoemde gevallen- navordering mede kan plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat een voorlopige aanslag, een voorheffing of een voorlopige teruggaaf ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend.
4.2 Naar het oordeel van het hof was het hoofd op grond van deze bepaling bevoegd om alsnog tot navordering van de toeristenbelasting over het jaar 1999 over te gaan. De stelling van belanghebbende dat hier sprake zou zijn van onwettig handelen aan de zijde van het hoofd, kan het hof dan ook niet onderschrijven.
4.3 Voor zover belanghebbende heeft betoogd dat hier sprake is van handelen in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, gaat het hof aan die grief voorbij, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat de gemeente gehandeld zou hebben in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
5. De conclusie.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof het beroep ongegrond zal verklaren.
6. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 5 december 2003 door prof. mr Aardema, vice-president en lid van de eerste enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr De Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 10 december 2003