ECLI:NL:GHLEE:2003:AO1492

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1389/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
  • H.S. Pruiksma
  • J. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek van logieskosten voor belastingplichtige in het buitenland

In deze zaak, uitgesproken op 24 december 2003 door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de aftrekbaarheid van logieskosten voor een belastingplichtige die in Duitsland werkzaam is, centraal. De belanghebbende, X, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999, opgelegd door de inspecteur van de belastingdienst. De aanslag was oorspronkelijk vastgesteld op een belastbaar inkomen van f 72.802,-, maar na bezwaar was dit verlaagd naar f 70.164,-. De belanghebbende had een eigen bijdrage van DM 300,- per maand betaald voor zijn huisvesting in Duitsland, maar de inspecteur weigerde deze kosten als aftrekbaar te erkennen.

De belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van logieskosten op basis van de NWO-regeling, die bedoeld is om belastingplichtigen tegemoet te komen die extra uitgaven voor levensonderhoud in het buitenland maken. Het hof oordeelde echter dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de door hem betaalde kosten daadwerkelijk verband hielden met zijn werkzaamheden en dat deze kosten niet als drukkend op zijn inkomsten konden worden aangemerkt. Het hof concludeerde dat de NWO-regeling niet van toepassing was, omdat Duitsland niet onder de regeling valt en de belanghebbende niet had bewezen dat hij daadwerkelijk logieskosten had gemaakt die voor aftrek in aanmerking kwamen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om voldoende bewijs te leveren voor hun gemaakte kosten en dat niet alle kosten automatisch voor aftrek in aanmerking komen. Het hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de oorspronkelijke aanslag van de inspecteur in stand bleef. De proceskosten werden niet vergoed, aangezien er geen aanleiding was voor een veroordeling tot betaling van deze kosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nummer: 1389/02 24 december 2003
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen, vestiging Hoogeveen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1. Het ontstaan en de loop van het geding.
1.1. De aan belanghebbende door de inspecteur opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen, met dagtekening 3 oktober 2001, is berekend naar een belastbaar inkomen van f 72.802,-. Er is tevens een verzuimboete opgelegd.
1.2. Nadat door belanghebbende bij de inspecteur tijdig tegen deze aanslag bezwaar was gemaakt, heeft laatstgenoemde bij de bestreden uitspraak van 7 juni 2002 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 70.164,-. De verzuimboete heeft de inspecteur laten vervallen.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen) dat ter griffie van het hof is ingekomen op 10 juni 2002 en hij heeft dit beroepschrift aangevuld bij brief met dagtekening 2 augustus 2002.
1.4. Op 18 september 2002 is het verweerschrift (met bijlagen) van de inspecteur ingezonden.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 3 oktober 2003 te Leeuwarden. Op die zitting zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde alsmede de inspecteur.
1.6. Ter zitting is door belanghebbende een pleitnota voorgelezen en overgelegd.
1.7.Van alle genoemde en nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Tussen partijen staat het volgende als niet, althans onvoldoende, weersproken vast:
2.1. Belanghebbende, geboren op .. september 19.. en gehuwd, was het gehele onderhavige jaar in dienstverband werkzaam bij A. Zijn bruto loon bedroeg in dat jaar f 104.839,-. Voorts heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een onbelaste bijdrage wegens duurtecorrectie ontvangen van f 6.085,-, in verband met het verschil in levensstandaard tussen Nederland en Duitsland, en een bijdrage in de herinrichtingskosten van f 9.000,-.
2.2. Belanghebbende was het gehele jaar 1999 gedetacheerd bij de firma B GMBH te L in Duitsland. Gedurende de detacheringsperiode heeft belanghebbende wetenschappelijk onderzoek verricht.
2.3. Voor de periode van zijn verblijf in L heeft zijn werkgever aldaar woonruimte ten behoeve van belanghebbende gehuurd voor de periode 15 januari 1999 tot en met 31 december 1999 tegen een huurprijs van DM 3.600,- per maand. De werkgever heeft de huur rechtstreeks aan het verhuurbedrijf betaald. Belanghebbende diende aan zijn werkgever een eigen bijdrage in het kader van die huur te betalen van DM 300,- per maand. Ten aanzien van deze bijdragen heeft belanghebbende ter zake van het onderhavige jaar 11 betalingsbewijzen van DM 300 overgelegd. De werkgever heeft bij de bepaling van het belastbare loon met betrekking tot de (betaling van de) verstrekte huisvesting geen bedrag in aanmerking genomen.
2.4. In de brief van A aan de inspecteur van 18 april 2002 wordt onder meer het volgende vermeld:
"Namens A meld ik u dat de reden voor terugbetaling zijn oorzaak had in een overschrijding van budgetbedragen, die waren uitgetrokken voor de woonlasten van de heer X. De huur van de passende woning, die de heer X wilde huren overschreed het toegestane budget. Mede door de krappe huurmarkt en het feit dat de woning onmiddellijk beschikbaar was, is na overleg (dhr X en A) besloten deze woning te gaan huren onder de voorwaarde dat de heer X een eigen bijdrage van DM 300,- per maand zou terugbetalen aan A."
2.5. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur een bedrag van f 69.773,- - door belanghebbende opgevoerde beroepskosten - niet geaccepteerd en bij het aangegeven belastbare inkomen geteld. Het belastbare inkomen is vastgesteld op f 72.802,-. Bij de bestreden uitspraak is ten dele aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen en is het belastbare inkomen nader vastgesteld op f 70.164,-. De verzuimboete is komen te vervallen.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende op grond van het Besluit van 16 december 1997, nr. IFZ97/1563M (BNB 1998/60, hierna: de NWO-regeling), recht heeft op de aftrek van logieskosten ter hoogte van in de geldende "Tarieflijst logies- en overige kosten bij dienstreizen buitenland" voor L bepaalde bedragen.
3.2. Belanghebbende beantwoordt voormelde vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. Subsidiair stelt de inspecteur dat slechts het door belanghebbende aan zijn werkgever betaalde bedrag van DM 300,- per maand als aftrekbare kosten is aan te merken.
Subsidiair doet belanghebbende op basis van het gelijkheidsbeginsel een beroep op aftrek ingevolge de zogenaamde Nedeco-regeling (Besluit van 7 december 1999, nr IFZ 1999 / 1060M; BNB 2000 / 72).
3.3. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken, waaraan ter zitting overigens geen nieuwe gronden zijn toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. Nu uit de brief van 18 april 2002 van de werkgever van belanghebbende naar voren komt dat de reden voor de betaling van de eigen bijdrage van DM 300 per maand is gelegen in de omstandigheid dat de huurprijs van de woning die belanghebbende in L wilde huren, de budgetbedragen, die door de werkgever waren uitgetrokken voor de woonlasten van belanghebbende, overschrijdt, rust op belanghebbende de bewijslast dat de door hem aan zijn werkgever betaalde bijdrage van DM 300 zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van de door hem genoten inkomsten en dat het niet gaat om kosten die om privé-redenen - persoonlijke voorkeur - zijn ontstaan. Naar het oordeel van het hof is belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Gesteld wordt weliswaar dat de (snelle) keuze voor de betreffende woning in L (mede) is veroorzaakt door de krappe huurmarkt, doch deze stelling wordt naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt.
Daarnaast heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt dat de aan hem verstrekte onbelaste bijdrage wegens duurtecorrectie niet ook bestemd was voor (bovenmatige) kosten van huisvesting en dat de daadwerkelijke meerkosten van belanghebbendes verblijf in Duitsland, inclusief de eigen bijdrage van DM 300 voor huisvesting, de aan hem verstrekte onbelaste uitkering wegens duurtecorrectie hebben overschreden.
4.2. Met uitzondering van de hiervoor vermelde DM 300 per maand, heeft zijn werkgever alle kosten voor huisvesting van de door belanghebbende in L benutte woning betaald aan het verhuurbedrijf. Er is ten aanzien van die betaling door de werkgever geen bedrag in het loon van belanghebbende in aanmerking genomen.
4.3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat er met betrekking tot de betaalde huur voor de woning in L geen sprake is van op de inkomsten van belanghebbende drukkende kosten gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten als bedoeld in artikel 35 van de wet.
4.4. Het bepaalde in de NWO- regeling leidt naar het oordeel van het hof niet tot een ander oordeel. De aftrek in die regeling is kennelijk bedoeld om tegemoet te komen aan de problemen van bewijsrechtelijke aard waarvoor belastingplichtigen zich zien gesteld bij het aantonen van extra uitgaven voor levensonderhoud tijdens verblijf in het buitenland. Dit neemt niet weg dat er door de belastingplichtige wel uitgaven gemaakt moeten zijn wil er recht op aftrek op grond van bedoelde regeling bestaan. Indien, zoals in het onderhavige geval, er geen sprake is van op de inkomsten drukkende logieskosten gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten in vorenbedoelde zin, komt belanghebbende naar het oordeel van het hof niet in aanmerking voor de in de NWO-regeling vermelde aftrek voor logieskosten. Van werkelijk door belanghebbende in verband met zijn werkzaamheden gedragen logieskosten is immers geen sprake. Daarbij vindt het hof steun in de Nota van Toelichting bij het Besluit van 29 juli 1994, houdende vaststelling van het Reisbesluit buitenland voor burgerlijk rijkspersoneel (Staatsblad 1994 / 600), welk besluit uitgangspunt is voor de NWO-regeling. Op bladzijde 13 van die nota wordt namelijk aangegeven dat voor vergoeding van logieskosten in aanmerking komen de werkelijk gemaakte logieskosten in een daarvoor bestemde gelegenheid tot een bepaald maximum bedrag en dat uitbetaling hiervan alleen plaatsvindt op basis van een overgelegd bewijsstuk.
4.5. Naar het oordeel van het hof is er geen aanleiding de Nedeco-regeling toe te passen.
De Nedeco-regeling is immers van toepassing op uitzendingen naar de onder 5.b. van die regeling genoemde landen en strekt er toe om bij de naar die landen uitgezonden employés en deskundigen op zoveel mogelijk uniforme wijze rekening te houden met kosten waarvan moeilijk is vast te stellen of en, zo ja, voor welk deel zij verband houden met de dienstbetrekking. Duitsland wordt in de Nedeco-regeling niet genoemd. Dat bedoelde kosten bij uitzending naar Duitsland net zo moeilijk zijn vast te stellen als bij uitzending naar de landen genoemd in de Nedeco-regeling, acht het hof niet aannemelijk. Het hof is derhalve van oordeel dat er bij de bepaling van bedoelde kosten bij uitzending naar Duitsland enerzijds en naar de in de Nedeco-regeling genoemde landen anderzijds geen sprake is van gelijke gevallen die gelijke behandeling behoeven. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt mitsdien.
4.6. Het gelijk ligt derhalve aan de kant van de inspecteur.
5. De proceskosten.
Er is geen aanleiding te komen tot een veroordeling tot betaling van een vergoeding van gemaakte proceskosten.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.
Gedaan op 24 december 2003 door mr H.H.A. Fransen, raadsheer als voorzitter, H.S. Pruiksma, vice-president en mr J. Huiskes, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw mr M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 9 januari 2004 afschrift aangetekend verzonden
aan beide partijen.