4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de Wet wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (: waarde in het economische verkeer).
4.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.
4.3. Ingevolge artikel 16, onderdeel d van de Wet wordt - voor zover hier van belang - voor de toepassing van de Wet als één onroerende zaak aangemerkt een samenstel van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. Alleen die zaken die aan dezelfde genothebbende krachtens zakelijk recht toebehoren, kunnen tot hetzelfde belastingobject behoren (HR 14 september 1994, nr.
29 871).
4.4. Op het hoofd rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 1999 - met inachtneming van de Wet - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst het hoofd onder meer naar het op 28 januari 2003 door G, taxateur van onroerende zaken, verbonden aan C B.V. te L, opgemaakte taxatierapport. In dit rapport is de waarde getaxeerd op een bedrag van ƒ 287.000,--. Daarbij heeft in verband met de bodemverontreiniging een afwaardering van 25% van de vrije verkoopwaarde van de kavel plaatsgevonden. Voorts is een aftrek inzake verminderde gebruiksmogelijkheden, rompslomp en negatief imago toegepast ten bedrage van ƒ 20.000,--.
4.5. Ter zitting heeft de taxateur onweersproken verklaard dat de onderhavige beschikking van meet af aan slechts betrekking heeft op het perceel kadastraal bekend gemeente Z, sectie Y, nummer 0000. Naar het oordeel van het gerechtshof is het hoofd, gelet op het onder punt 4.3 overwogene, terecht niet tegemoet gekomen aan de door de belanghebbende voorgestane objectafbakening, nu de (volle en onbezwaarde) eigendom van het perceel kadastraal bekend gemeente Z, sectie Y, nummer 0001 berust bij de Stichting E. Al hetgeen de belanghebbende hieromtrent heeft aangevoerd maakt dit oordeel niet anders.
4.6. Gelet op het goed onderbouwde taxatierapport acht het gerechtshof het hoofd in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Blijkens het onderwerpelijke taxatierapport is de onroerende zaak getaxeerd aan de hand van de onder punt 4.2 bedoelde vergelijkingsmethode. De daarbij opgevoerde vergelijkingspercelen vormen een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de peildatum 1 januari 1999. De verschillen tussen deze vergelijkingspercelen en belanghebbendes onroerende zaak zijn in het onderwerpelijke taxatierapport genoegzaam in ogenschouw genomen. Aangaande de bij de onroerende zaak aanwezige bodemverontreiniging overweegt het gerechtshof als volgt. Nu in het onder punt 2.3 bedoelde onderzoeksrapport, gedateerd 21 februari 2002, is geconcludeerd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, gaat het gerechtshof er met belanghebbende vanuit dat ook op de waardepeildatum 1 januari 1999 hiervan sprake was. Weliswaar wordt in voornoemd onderzoeksrapport vermeld dat er waarschijnlijk sprake is van biologische afbraak van de verontreiniging, maar deze dalende tendens blijkt reeds uit het in 1996 door H B.V. uitgevoerde onderzoek, zodat daar bij de waardebepaling per 1 januari 1999 rekening mee mag worden gehouden. Er kan dan ook niet worden gezegd dat het onderhavige onderzoeksrapport een gunstiger voorstelling van zaken geeft omtrent de mate van bodemverontreiniging op de waardepeildatum, zodat het gerechtshof reeds hierom voorbij gaat aan belanghebbendes grief inhoudende dat het hoofd bij de waardevaststelling ten onrechte na de waardepeildatum uitgebrachte onderzoeksrapportages in aanmerking heeft genomen. Gezien de uitkomsten van genoemd onderzoeksrapport en gelet op de in het taxatierapport toegepaste vermindering inzake de bodemverontreiniging acht het gerechtshof aannemelijk dat bij de waardevaststelling in voldoende mate rekening is gehouden met de aanwezigheid van ernstige bodemverontreiniging op de waardepeildatum. De belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen die zouden kunnen leiden tot een andersluidend oordeel dan wel tot het oordeel dat de waarde op een bedrag van ƒ 1,-- dient te worden gesteld. Hierbij merkt het gerechtshof op dat belanghebbendes grieven aangaande de bodemverontreiniging zich voornamelijk richten op het - niet tot de onderhavige onroerende zaak behorende - perceel met het nummer 3622, waar - naar volgt uit het onderzoeksrapport - zich de kern van de verontreiniging bevindt.
4.7. Anders dan de belanghebbende kennelijk meent, doet de voor het jaar 1996 naar de waardepeildatum 1 januari 1995 vastgestelde - na bezwaar in verband met de bodemverontreiniging verlaagde - waarde niet ter zake. Thans is slechts de waardevaststelling per 1 januari 1999 aan de orde.
4.8. De belanghebbende heeft in zijn conclusie van repliek aangegeven dat in het taxatierapport ten onrechte staat vermeld dat de woning omstreeks 1930 is gebouwd. Naar hij ter zitting onweersproken heeft verklaard is de woning omstreeks 1875 gebouwd. De belanghebbende heeft aan deze omstandigheid evenwel geen consequenties aangaande de waardevaststelling verbonden, zodat het gerechtshof - nu het gerechtshof in dit verband van een waardedrukkende invloed niet is gebleken - aan deze grief dan ook geen gewicht toekent.
4.9. Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen.
4.10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.