4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Naar het bepaalde in artikel 11c, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (: de Wet) wordt, ingeval in een kalenderjaar kosten en lasten van scholing van in de onderneming werkzame personen in aftrek komen bij het bepalen van de winst over dat jaar, op verzoek van de belastingplichtige een op de voet van het tweede lid bepaald bedrag aanvullend ten laste gebracht van de winst over dat jaar (scholingsaftrek). Het verzoek wordt bij de aangifte gedaan. Ingevolge het vijfde lid, onderdeel a van genoemde artikel kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot door de belastingplichtige zelf verzorgde scholing, ter bepaling van de daaraan toe te rekenen kosten en lasten en het gedeelte daarvan dat kan worden toegerekend aan in de onderneming werkzame personen van 40 jaar en ouder.
4.2. In het Besluit van 3 juli 2002, nr. CPP2002/1832M (: het Besluit) heeft de Staatssecretaris van Financiën antwoord gegeven op een tweetal vragen over de toepassing van de scholingsaftrek voor kosten voor het vergroten en op peil houden van (lichamelijke) vaardigheden en voor kosten van begeleiding. Het volgende gedeelte van genoemde Besluit acht het gerechtshof in casu van belang:
"Vraag 2
In hoeverre kunnen kosten die worden gemaakt in verband met begeleiding van in het bedrijf werkzame personen in aanmerking komen voor de scholingsaftrek?
Antwoord
Ook deze kosten worden slechts in aanmerking genomen voor de scholingsaftrek voorzover ze worden gemaakt in het kader van een opleiding of studie voor een beroep, alsmede voor een vakcursus. Zo zal het volgen van bepaalde praktijklessen die volgens het studieprogramma verplicht worden begeleid, deel kunnen uitmaken van een opleiding (wel scholingsaftrek voor de begeleidingskosten), terwijl hiervan geen sprake is indien tijdens het verrichten van de normale werkzaamheden praktijkervaringen worden opgedaan (geen scholingsaftrek voor de begeleidingskosten). Ook deze laatste activiteiten kunnen op een lijn worden gesteld met werkinstructies, de zgn. "training on the job" en de wekelijkse bijpraatuurtjes. Indien de begeleiding in het bedrijf zelf plaatsvindt en de kosten van de begeleider ten laste van het resultaat worden gebracht, is sprake van zelfverzorgde scholing. In die situatie kunnen alleen de arbeidskosten van het daadwerkelijk lesgeven in aanmerking worden genomen voor de scholingsaftrek.
Slotopmerking
Wellicht ten overvloede kan ik nog meedelen dat op grond van artikel 3.48, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (gerechtshof: dit artikel komt overeen met het onder punt 3.1 genoemde artikel) geen scholingsaftrek kan worden verleend indien er geen kosten en lasten ter zake van de begeleiding in aftrek komen bij het bepalen van de winst. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de kosten van de begeleiding worden vergoed en ingeval van de begeleiding door de IB-ondernemer zelf."
4.3. Ter zake van de door belanghebbende en de heer A als ondernemers voor de firma verrichte arbeid, waaronder de door hen verzorgde scholing, komen, gezien de systematiek van de inkomstenbelasting, bij het bepalen van de (fiscale) winst geen kosten en lasten in aftrek. Het gerechtshof kan dan ook, gelet op hetgeen onder de punten 4.1 en 4.2 is overwogen, niet anders oordelen dan dat ter zake van de door de belanghebbende (fictief) berekende kosten van het door hem en de heer A verzorgde onderwijs geen scholingsaftrek kan worden verleend.
4.4. Met betrekking tot het onder punt 4.2 aangehaalde Besluit merkt het gerechtshof overigens op dat hierin slechts een uitleg omtrent de toepassing van de scholingsaftrek wordt gegeven. Het Besluit behelst geen nieuwe gezichtspunten. Het gerechtshof gaat dan ook voorbij aan belanghebbendes grief dat aan het Besluit geen terugwerkende kracht kan worden toegekend.
4.5. Ter zitting heeft de gemachtigde van de belanghebbende ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op een internetsite van de belastingdienst. Hiervan heeft hij een afdruk overgelegd aan het gerechtshof. Het gerechtshof is evenwel van oordeel dat op deze internetsite, die de in de ministeriële regeling opgenomen regels betreft als bedoeld in artikel 11c, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet, niet valt te lezen dat scholingsaftrek kan worden verleend ter zake van (fictieve) arbeidskosten betreffende door IB-ondernemers verzorgde scholing. Deze regeling dient immers te worden gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 11c, lid 1, van de Wet. De door de belanghebbende aangehaalde internetsite kan hem dan ook niet baten.
4.6. De belanghebbende heeft - naar het gerechtshof hem begrijpt - nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel door te stellen dat ondernemers die voor rekening van een besloten vennootschap een onderneming uitoefenen wel recht hebben op scholingsaftrek ter zake van arbeidskosten aangaande de door hen verzorgde scholing. Dit beroep heeft de belanghebbende naar het oordeel van het gerechtshof evenwel tevergeefs opgeworpen. De arbeidskosten van ondernemers die voor rekening van een besloten vennootschap een onderneming uitoefenen (en in dat geval worden aangemerkt als werknemers) komen immers - in tegenstelling tot ondernemers die zoals in casu voor eigen rekening een onderneming uitoefenen - bij het bepalen van de winst in aftrek, zodat te dezen van gelijke gevallen die een gelijke behandeling behoeven geen sprake is.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het gelijk aan de zijde van de inspecteur is. Partijen hebben zich voor dat geval eenparig op het standpunt gesteld dat de onderhavige aanslag IB/PV dient te worden gehandhaafd op een belastbaar inkomen ten bedrage van
ƒ 30.340,--. Het gerechtshof is niet gebleken dat de inspecteur de verleende scholingsaftrek bij het vaststellen van deze aanslag onjuist heeft gecorrigeerd.
4.8. Nu het gerechtshof de door de belanghebbende voorgestane scholingsaftrek niet volgt, bestaat er - zoals volgt uit punt 3.4 - geen reden de heffingsgrondslag voor de aanslag WAZ aan te passen.