ECLI:NL:GHLEE:2004:AO1705

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 706/00 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaftrek voor kantoorkosten en buitengewone lasten bij ziekte en invaliditeit

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 7 januari 2004, staat de vraag centraal of de inspecteur de door de belanghebbende opgevoerde kantoorkosten en kosten van hulpmiddelen terecht niet als beroepskosten en buitengewone lasten in aftrek heeft toegelaten. De belanghebbende, een psychiater die gehandicapt is en gebruik maakt van een rolstoel, had in haar aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1997 een aantal kosten opgevoerd, waaronder kantoorkosten en kosten voor hulpmiddelen zoals handsfreetelefoons en een laptop. De inspecteur had deze kosten niet in aanmerking genomen, wat leidde tot een geschil.

De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 171.464,--. De inspecteur handhaafde de aanslag, maar verminderde het belastbaar inkomen ambtshalve tot ƒ 171.296,--. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2003 en de daaropvolgende zitting op 26 november 2003, werd het onderzoek geschorst en later voortgezet. De belanghebbende was niet aanwezig op de tweede zitting, maar had wel schriftelijk haar standpunten naar voren gebracht.

Het Gerechtshof oordeelde dat de inspecteur de kantoorkosten terecht niet als beroepskosten in aftrek had toegelaten, omdat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Wat betreft de kosten van de hulpmiddelen, oordeelde het hof dat deze niet als buitengewone lasten konden worden aangemerkt, omdat zij niet specifiek waren bedoeld voor gebruik door zieke of invalide personen. De laptop was bovendien nooit gebruikt door de belanghebbende. De kosten voor de handsfreetelefoons werden echter wel als beroepskosten erkend, omdat deze in redelijke verhouding stonden tot de werkzaamheden van de belanghebbende.

Uiteindelijk verklaarde het Gerechtshof het beroep van de belanghebbende gedeeltelijk gegrond, verminderde het belastbaar inkomen tot ƒ 170.868,-- en veroordeelde de inspecteur tot betaling van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij het opvoeren van kosten voor belastingaftrek, vooral in gevallen van ziekte en invaliditeit.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 706/00 7 januari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van
ƒ 171.464,--.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 4 augustus 2000 de aanslag gehandhaafd.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, hetwelk op 15 september 2000 ter griffie van het gerechtshof is ingekomen. Bij brief (met bijlagen), ingekomen bij het gerechtshof op 14 november 2000, heeft de belanghebbende haar beroepschrift voorzien van de gronden van het beroep.
1.4. Bij beschikking van 6 oktober 2000 heeft de inspecteur het belastbaar inkomen ambtshalve verminderd tot een bedrag van ƒ 171.296,--.
1.5. De inspecteur heeft op 2 maart 2001 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend bij het gerechtshof.
1.6. Op 17 september 2003 is van de belanghebbende een brief (met bijlagen) bij het gerechtshof ingekomen.
1.7. Op 23 september 2003 is van de belanghebbende een brief bij het gerechtshof ingekomen.
1.8. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 23 september 2003, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren de belanghebbende, alsmede de inspecteur, vergezeld door een collega. De voorzitter heeft ter zitting het onderzoek geschorst.
1.9. Bij het gerechtshof is op 19 november 2003 een brief van belanghebbendes gemachtigde ingekomen.
1.10. Vervolgens is op 26 november 2003 een brief van de belanghebbende bij het gerechtshof ingekomen.
1.11. Ter zitting van het gerechtshof op 26 november 2003, gehouden te Groningen, is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. De inspecteur, vergezeld door een collega, was daarbij aanwezig. De belanghebbende is - met bericht van verhindering zoals vermeld in de onder punt 1.10 bedoelde brief - niet ter zitting verschenen.
1.12. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. De belanghebbende, geboren op 16 maart 1941 en ongehuwd, was in het onderhavige jaar als psychiater werkzaam bij A.
2.2. De belanghebbende is gehandicapt. Zij maakt gebruik van een rolstoel. Voorts heeft zij onder andere duim- c.q. handdystrofie en heeft zij een nekherniaoperatie ondergaan.
2.3. In overleg met een Cadans- en arboarts heeft de belanghebbende het volgende aangeschaft:
- een laptopcomputer ter waarde van ƒ 3.599,-- (factuurdatum 2 december 1995);
- twee handsfreetelefoons ter waarde van ƒ 428,-- (factuurdatum 14 februari 1997)
- een wandbedieningspaneel ten behoeve van de elektrische garagedeur ter waarde van ƒ 270,-- inclusief montage (factuurdatum 30 mei 1997).
2.4. De belanghebbende heeft de laptopcomputer niet daadwerkelijk gebruikt, omdat zij van mening is dat deze voor haar totaal onbruikbaar is.
2.5. Het wandbedieningspaneel is aangebracht ter vervanging van een vorig bedieningspaneel. Het aangebrachte wandbedieningspaneel is een schakelkastje met knoppen om de garagedeur van binnenuit open en dicht te doen.
2.6. In haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 heeft de belanghebbende een bedrag van
ƒ 14.583,-- ter zake van beroepskosten op haar inkomsten uit arbeid in mindering gebracht. Voorts heeft zij in haar aangifte als buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit een bedrag van ƒ 4.606,-- (ƒ 16.695,-- minus de drempel van ƒ 12.089,--) op haar onzuivere inkomen in mindering gebracht.
2.7. De inspecteur heeft aan de belanghebbende een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 171.464,--. Daarbij heeft hij ter zake van de door de belanghebbende opgevoerde beroepskosten een bedrag van ƒ 368,--, bestaande uit kantoorkosten ad ƒ 200,-- en autokosten ad ƒ 168,--, niet in aftrek toegelaten. Voorts heeft hij de door de belanghebbende opgevoerde buitengewone lasten als volgt gecorrigeerd:
telfout ƒ 200,--
aanschafkosten handsfreetelefoons - 428,--
aanschafkosten wandbedieningspaneel - 270,--
afschrijvingskosten laptop - 1.800,--
kosten extra hulp - 2.250,--
kosten van niet op recept voorgeschreven medicijnen - 390,--
kosten van extra nekmassage - 2.250,--
Totale correctie ƒ 7.588,--
Omdat door deze correctie de overige opgevoerde buitengewone lasten in totaal niet meer bedroegen dan het drempelbedrag ad
ƒ 12.089,--, heeft de inspecteur de door de belanghebbende opgevoerde aftrekpost buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit ad ƒ 4.606,-- in het geheel niet in aanmerking genomen. Ten slotte heeft de inspecteur bij het opleggen van de aanslag een bedrag van ƒ 2.334,-- op het onzuiver inkomen in mindering gebracht, omdat de belanghebbende in haar aangifte ten onrechte de rentevrijstelling had bijgeteld (in plaats van afgetrokken).
2.8. Bij beschikking van 6 oktober 2000 heeft de inspecteur een bedrag van ƒ 168,-- ter zake van autokosten alsnog als beroepskosten in aftrek toegelaten. Het belastbaar inkomen heeft de inspecteur daarbij (ambtshalve) vastgesteld op een bedrag van ƒ 171.296,--.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is - naar het gerechtshof begrijpt - het antwoord op de volgende vragen:
a. Heeft de inspecteur de door de belanghebbende opgevoerde kantoorkosten terecht niet als beroepskosten in aftrek toegelaten?
b. Heeft de inspecteur de door de belanghebbende opgevoerde kosten van hulpmiddelen ( twee handsfreetelefoons, wand-bedieningspaneel en laptop), kosten van extra hulp, kosten van de huisapotheek en kosten van extra (nek)massage terecht niet als buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit in aanmerking genomen?
c. Kunnen de kosten van de handsfreetelefoons, het wandbedieningspaneel en de afschrijvingskosten ter zake van de laptop - voor het geval deze niet als buitengewone lasten in aanmerking kunnen worden genomen - als beroepskosten in aftrek worden toegelaten?
3.2. De belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de laatste vraag bevestigend. De inspecteur daarentegen beantwoordt de vragen a en b bevestigend en vraag c ontkennend.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen
Vooreerst en vooraf
4.1. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 23 september 2003 heeft de voorzitter het onderzoek ter zitting geschorst. De belanghebbende is vervolgens tijdig uitgenodigd voor een nieuwe mondelinge behandeling op 26 november 2003. Op 19 november 2003 is van de gemachtigde van de belanghebbende een brief bij het gerechtshof ingekomen. Daarin is gerefereerd aan een compromisvoorstel van de inspecteur. Het gerechtshof heeft naar aanleiding van deze brief telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van de belanghebbende. In dit telefoongesprek is door het gerechtshof aangegeven dat de gemachtigde van de belanghebbende ter zake van het door hem aangehaalde compromisvoorstel contact dient op te nemen met de inspecteur. Voorts heeft het gerechtshof aangegeven dat de brief van belanghebbendes gemachtigde tot de gedingstukken zal worden gerekend. De belanghebbende heeft - in aansluiting op voornoemde brief van haar gemachtigde - op 26 november 2003 een brief naar het gerechtshof gefaxt, waarin zij heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. Noch in deze brief, noch in voornoemde brief van belanghebbendes gemachtigde is om uitstel van de zitting van 26 november 2003 dan wel om aanhouding van de zaak verzocht. Het gerechtshof ziet dan ook geen enkel beletsel om thans in deze zaak uitspraak te doen.
Omtrent het eigenlijke geschil
4.2. Artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (: de Wet) bepaalt dat aftrekbare kosten de op de inkomsten drukkende kosten zijn voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten en in hun totale omvang niet overtreffen hetgeen gebruikelijk is. De kosten komen slechts voor aftrek in aanmerking voor zover zij meer bedragen dan hetgeen personen die soortgelijke inkomsten niet genieten doch voor het overige in dezelfde omstandigheden als de belastingplichtige verkeren deswege plegen te maken. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet wordt, tenzij een hoger bedrag blijkt, het bedrag van de op de inkomsten uit arbeid betrekking hebbende aftrekbare kosten gesteld op een forfaitair bedrag (arbeidskostenforfait).
4.3. De belanghebbende heeft in haar aangifte een bedrag van ƒ 200,-- aangemerkt als secretariële benodigdheden (kantoorkosten) en dit bedrag in aftrek gebracht als (werkelijke) beroepskosten in de zin van het onder punt 4.2 overwogene. De belanghebbende heeft hiertoe gesteld dat haar hulp een bedrag van in totaal ƒ 200,-- bij het postkantoor heeft opgenomen van belanghebbendes postbankrekening. Hiermee heeft belanghebbendes hulp postzegels, briefkaarten en dergelijke voor de belanghebbende gekocht, aldus belanghebbendes stelling. De belanghebbende heeft aan de inspecteur bankafschriften - waarvan afschriften tot de gedingstukken behoren - overgelegd, waaruit kasopnamen blijken met een kennelijk daaraan zelf toegevoegde bestemming. Het gerechtshof is - met de inspecteur - van oordeel dat uit de overgelegde bankafschriften niet valt op te maken dat deze kasopnamen daadwerkelijk waren bestemd voor de door de belanghebbende gestelde kantoorkosten. Nu de belanghebbende in dit verband verder geen relevante bewijsstukken (bijvoorbeeld facturen of nota's) in het geding heeft gebracht, acht het gerechtshof het niet aannemelijk dat de belanghebbende de door haar gestelde kantoorkosten werkelijk heeft gemaakt. De inspecteur heeft de gestelde kantoorkosten derhalve terecht niet als beroepskosten in aftrek toegelaten.
4.4. Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet zijn buitengewone lasten de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden van de belastingplichtige. Het derde lid van genoemd artikel geeft een limitatieve opsomming van dergelijke uitgaven. Ingevolge onderdeel a van het derde lid zijn - voor zover hier van belang - aftrekbaar uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.
4.5. Het gerechtshof is van oordeel dat de handsfreetelefoons, het wandbedieningspaneel en de laptop in het algemeen geen hoedanigheid bezitten die meebrengt dat zij alleen dan wel hoofdzakelijk worden gebruikt door zieke en/of invalide personen. Het gerechtshof overweegt voorts dat de handsfreetelefoons en het wandbedieningspaneel naar hun aard niet de door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie van de belanghebbende kunnen overnemen. Met betrekking tot de door de belanghebbende aangeschafte laptop overweegt het gerechtshof dat vaststaat (zie punt 2.4) dat de belanghebbende deze niet daadwerkelijk heeft gebruikt, omdat zij daar - naar uit haar brief van 13 oktober 1999 volgt (bijlage 5 van het verweerschrift) - naar eigen zeggen niets mee kon. Van het overnemen van een gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan dan ook geen sprake zijn. Naar het oordeel van het gerechtshof kunnen de handsfreetelefoons, het wandbedieningspaneel en de laptop derhalve niet als hulpmiddelen in de zin van het derde lid van artikel 46 van de Wet worden aangemerkt. De belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de uitgaven voor genoemde zaken anderszins tot de buitengewone lasten kunnen worden gerekend. De betreffende aanschafkosten zijn dan ook niet als buitengewone lasten aftrekbaar.
4.6. Ingevolge artikel 46, derde lid, onderdeel b, van de Wet worden als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor extra gezinshulp. Met ingang van 1997 is ingevolge de Wet van 13 december 1996, Stb. 655, in genoemde artikel bepaald dat de extra uitgaven voor gezinshulp alleen aftrekbaar zijn mits wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen administratieve voorwaarden. Volgens artikel 10a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting de 1990 (: de Uitvoeringsregeling) worden de kosten voor extra gezinshulp alleen in aanmerking genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.
4.7. Gelet op hetgeen de belanghebbende heeft aangevoerd omtrent de kosten van extra hulp, is het gerechtshof van oordeel dat deze extra hulp dient te worden aangemerkt als extra gezinshulp in de zin van artikel 46, derde lid, onderdeel b, van de Wet. De belanghebbende heeft evenwel geen facturen als bedoeld in artikel 10a van de Uitvoeringsregeling in het geding gebracht, zodat de kosten voor extra gezinshulp niet in aanmerking kunnen worden genomen. Voor zover de belanghebbende een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat de inspecteur de kosten van extra hulp in voorgaande jaren wel als zodanig in aftrek heeft toegelaten, overweegt het gerechtshof dat de per 1 januari 1997 ingetreden wijziging van het onderhavige artikel aan dit beroep in de weg staat. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel kan haar dus niet baten.
4.8. De totale kosten van farmaceutische en andere hulpmiddelen die niet zijn verstrekt op voorschrift van een arts, worden in aanmerking genomen tot een bedrag van ƒ 50,-- per persoon, aldus het bepaalde in artikel 46, derde lid, onderdeel a, ten derde, van de Wet. Genoemde beperking van ƒ 50,-- per persoon is met ingang van 1 januari 1997 ingevolge de Wet van 13 december 1996, Stb. 651, in de Wet opgenomen.
4.9. De belanghebbende heeft in haar aangifte een bedrag van ƒ 440,-- als kosten van de huisapotheek opgevoerd. Gesteld, noch aannemelijk is geworden dat de betreffende farmaceutische en andere hulpmiddelen zijn verstrekt op voorschrift van een arts. De inspecteur heeft derhalve de door de belanghebbende opgevoerde kosten terecht in aanmerking genomen tot een bedrag van ƒ 50,--. Voor zover de belanghebbende een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat deze kosten in verleden door de inspecteur wel tot het werkelijke bedrag in aftrek werden toegelaten, geldt hetzelfde als het gerechtshof onder punt 4.7 heeft overwogen. Ook dit beroep op het vertrouwensbeginsel heeft de belanghebbende dus tevergeefs opgeworpen.
4.10. Met betrekking tot de door de belanghebbende in haar aangifte opgevoerde kosten ter zake van extra (nek)massage ad ƒ 2.250,-- overweegt het gerechtshof in de eerste plaats dat de belanghebbende in haar brief van 17 december 1999 (bijlage 11 van het verweerschrift) zelf heeft aangegeven dat zij van dit bedrag in 1997 slechts ƒ 1.450,-- heeft betaald. Dit laatste bedrag zou naar het oordeel van het gerechtshof in het onderhavige jaar slechts (eventueel) voor aftrek in aanmerking kunnen komen. Het gerechtshof overweegt evenwel dat ook al zou het gerechtshof op grond van de tot de gedingstukken behorende brief van dr. A (bijlage 23 van het verweerschrift) tot het oordeel komen dat de kosten van extra (nek)massage tot een bedrag van ƒ 1.450,-- als buitengewone lasten in aanmerking dienen te worden genomen, het totale bedrag van de als buitengewone lasten aan te merken uitgaven - gelet op hetgeen onder de punten 4.5, 4.7, en 4.9 is overwogen - niet uitkomt boven het drempelbedrag van
ƒ 12.089,--. De vraag of de kosten voor de extra (nek)massage als buitengewone lasten in aftrek dienen te worden toegelaten, behoeft derhalve geen bespreking meer.
4.11. Uit het onder punt 4.10 overwogene volgt dat er in het geheel geen bedrag ter zake van buitengewone lasten in de zin van artikel 46, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het onzuivere inkomen in mindering kan worden gebracht.
4.12. De belanghebbende heeft - naar het gerechtshof haar begrijpt -voor het geval dat kosten van de handsfreetelefoons, het wandbedieningspaneel en de afschrijvingskosten ter zake van de laptop niet als buitengewone lasten in aanmerking kunnen worden genomen, gesteld dat deze kosten als beroepskosten in de zin van het onder punt 4.2 overwogene in aftrek dienen te worden toegelaten.
4.13. Met betrekking tot de laptop is het gerechtshof van oordeel dat uit belanghebbendes brief van 13 oktober 1999 volgt - zoals reeds onder punt 4.5 is overwogen - dat de belanghebbende deze nooit heeft gebruikt en dat zij deze niet kon gebruiken. Het gerechtshof kan dan ook niet aannemelijk achten dat zij de laptop heeft aangeschaft ter verwerving of behoud van haar inkomsten uit arbeid. De kosten voor de laptop kunnen derhalve niet als beroepskosten worden aangemerkt.
4.14. De kosten voor het wandbedieningspaneel ten behoeve van de elektrische garagedeur kunnen naar het oordeel van het gerechtshof evenmin onder de beroepskosten worden geschaard. Deze kosten staan naar het oordeel van het gerechtshof in een te ver verwijderd verband met de door de belanghebbende verworven inkomsten uit arbeid, zodat deze kosten te dezen niet als zakelijke kosten kunnen worden beschouwd.
4.15. Aangaande de twee handsfreetelefoons heeft de belanghebbende gesteld dat zij deze slechts heeft aangeschaft ter verwerving dan wel behoud van haar inkomsten uit arbeid. Gelet op belanghebbendes functie (psychiater) en hetgeen de belanghebbende hieromtrent niet, althans onvoldoende, weersproken heeft gesteld, is het gerechtshof van oordeel dat te dezen in het geheel sprake is van zakelijke kosten. Nu de inspecteur niet heeft gesteld dat deze kosten ad ƒ 428,-- in hun totale omvang overtreffen hetgeen gebruikelijk is, komt het gerechtshof tot het oordeel dat deze kosten geheel tot de aftrekbare beroepskosten kunnen worden gerekend.
4.16. Voor zover de belanghebbende heeft gesteld dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen van de zijde van de inspecteur, deelt het gerechtshof - gelet op de stukken van dit geding - deze opvatting niet. Met name met betrekking tot de wijze waarop de inspecteur de belanghebbende heeft gewezen op het verstrijken van de beroepstermijn (waardoor de belanghebbende nog tijdig een beroepschrift heeft kunnen indienen) is het gerechtshof van oordeel dat eerder sprake is geweest van een klantvriendelijke dan van een onzorgvuldige handelwijze.
4.17. Gelet op het onder punt 4.15 overwogene treft belanghebbendes beroep gedeeltelijk doel. Voor het overige heeft de inspecteur het gelijk aan zijn zijde.
4.18. Het gerechtshof zal het belastbaar inkomen verminderen tot een bedrag van ƒ 170.868,--. (het belastbaar inkomen zoals deze ambtshalve door de inspecteur is verminderd ad ƒ 171.296,-- verminderd met het bedrag ter zake van de kosten van de handsfreetelefoons ad ƒ 428,--).
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het gerechtshof aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurs-recht de inspecteur te veroordelen in de kos-ten die de belang-hebbende in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proces-kosten bestuursrecht bepaalt het gerechtshof deze kosten op € 5,-- ter zake van reis- en verblijfkosten. Deze kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 170.868,--;
gelast dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad € 27,23 aan haar vergoedt;
veroordeelt de inspecteur tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van € 5,-- en
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 7 januari 2004 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.
Op 14 januari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.