Beschikking d.d. 7 januari 2004
Rekestnummer 0300228
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
procureur mr R.W. de Casseres,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
toevoeging,
procureur mr J. Oosterhof.
Het procesverloop
Ter griffie van het hof is binnengekomen een verzoekschrift houdende appel van een beschikking d.d. 21 mei 2003 van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 27 november 2003 is de zaak behandeld.
De motivering
1. In de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van de man om de beschikking van deze rechtbank van 21 april 1994 te wijzigen, in die zin dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 augustus 2002 wordt gesteld op 273,-- Euro per maand, -zonder het verzoek inhoudelijk te hebben beoordeeld-, afgewezen.
2. De man verzoekt in appel de bestreden beschikking te vernietigen en, onder wijziging van de beschikking van 21 april 1994 van de rechtbank Leeuwarden, opnieuw rechtdoende de door de man ten behoeve van de vrouw te betalen bijdrage met ingang van 1 maart 2002 te bepalen op nihil, danwel met ingang van een nader door het hof te bepalen datum en bedrag, onder de bepaling dat de vrouw aan de man het door hem te veel betaalde bedrag dient terug te betalen, althans te bepalen dat het tot de wijzigingsdatum door de man feitelijk betaalde bedrag gelijk is aan het door hem verschuldigde bedrag.
3. De man heeft in appel één grief ontwikkeld. Hierin voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek heeft afgewezen.
4. Ter onderbouwing van deze grief heeft de man bij zijn appelschrift vier draagkrachtberekeningen gevoegd waaruit naar zijn mening volgt dat hij na 1 maart 2002 niet langer in staat is een bijdrage aan de vrouw te voldoen.
Ingangsdatum van de wijziging.
5. De man acht het redelijk de door hem verzochte wijziging van de alimentatie te doen ingaan per 1 maart 2002. De man onderbouwt deze ingangsdatum door te verwijzen naar de door hem in maart 2002 aan de vrouw geschreven brief waarin hij aangeeft dat hij als gevolg van de ziekte waaraan hij lijdt, sinds eind december 2001 niet langer werkzaam is en dat hij vanaf maart 2002 niet langer in staat zal zijn een bijdrage aan haar te voldoen.
6. De vrouw bestrijdt de juistheid van de visie van de man. Zij erkent de door de man in deze procedure in kopie overgelegde brief in maart 2002 van hem te hebben ontvangen, maar zij stelt zich op het standpunt dat zij op dat moment over onvoldoende informatie beschikte om de aankondiging van de man op waarde te kunnen schatten.
7. Het hof is van oordeel dat de man de door hem in maart 2002 in zijn brief gedane mededeling aan de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd. Het gedwongen beëindigen van werkzaamheden als gevolg van een ziekte brengt niet automatisch mee dat er niet langer een financiële ruimte bestaat voor het voldoen van een alimentatiebijdrage. In die zin had de man aan de vrouw meer informatie dienen te verschaffen teneinde de door hem gemaakte gevolgtrekking inzichtelijker te maken. Nu de man dit heeft nagelaten komt het het hof juist voor een eventuele wijziging van de onderhoudsbijdrage te doen ingaan op de datum waarop het inleidend verzoekschrift door de man is ingediend. (Nu het hof de exacte datum van de indiening niet uit de stukken kan afleiden zal het hof uitgaan van de datering van het inleidend verzoek, 11 november 2002.)
De overige geschilpunten
8. Ter zitting is door de raadsman van de man gesteld dat partijen van mening verschillen omtrent de woonlasten van de man, de door hem betaalde bijdrage aan de kinderen van partijen, het door hem opgenomen krediet, en de kosten van de door de man gebruikte Viagra-pillen.
De hof zal deze geschilpunten hierna afzonderlijk bespreken.
De woonlasten.
9. De man stelt dat zijn netto woonlast thans 530,-- Euro per maand bedraagt. De man is van mening dat dit een redelijke woonlast is. De voorheen door hem betaalde huur bedroeg 409,98 Euro per maand, zodat van een onredelijke verhoging sindsdien evenmin sprake is geweest.
Als reden voor het afsluiten van een derde hypotheek in februari 2002 geeft de man op dat hij aanvankelijk van plan was de bouw van de woning deels in eigen beheer uit te voeren, maar dat hij door een ernstige ziekte werd gedwongen de bouw geheel door derden te laten uitvoeren, hetgeen tot hogere kosten heeft geleid.
10. De vrouw is van mening dat de woonlasten van de man gelet op zijn inkomen onredelijk hoog zijn. Zij stelt voorts dat de man zijn woonlasten, tijdens zijn ziekte, ten onrechte heeft verhoogd. In de zijdens de vrouw overgelegde draagkrachtberekeningen houdt zij rekening met de helft van de hypothecaire last.
11. Uit de overgelegde stukken alsmede op grond van de hierop door partijen mondeling gegeven toelichting staat het volgende vast.
De man heeft enkele jaren geleden een nieuw te bouwen woning gekocht. De man heeft daarvoor in juli 1999 twee hypothecaire leningen afgesloten tot een totaalbedrag van f. 350.000,--. In februari 2002 heeft de man een derde hypothecaire lening afgesloten voor een bedrag van 46.000,-- Euro.
12. Het hof heeft begrip voor de door de man gemaakte keuze voor wat betreft de door hem afgesloten derde hypotheek. Bovendien leidt de netto hypothecaire last met inbegrip van het eigenaarsforfait, in aanmerking genomen het huidig inkomen van de man, niet tot een onredelijke woonlast.
13. Ter zitting is naar voren gekomen dat de man op [in] 2003 opnieuw in het huwelijk is getreden. Zijn echtgenote kan in haar eigen levensonderhoud voorzien. Zij beschikt over een eigen woning in [woonplaats], alwaar zij ook werkzaam is. De man stelt dat het huwelijk geen invloed heeft gehad op de "lat-relatie" zoals zij die voorheen hadden. Ieder draagt de eigen woonlasten.
14. De vrouw heeft ter zitting aangegeven niet bekend te zijn met de feitelijke woonsituatie van de partner van de man. Het hof begrijpt dat zij zich echter ook thans nog op het standpunt stelt dat de huidige echtgenote de helft van de woonlasten van de man voor haar rekening dient te nemen.
15. Het hof is onder de gegeven omstandigheden, zoals deze door de man ter zitting zijn geschetst en welke door de vrouw niet zijn bestreden, van oordeel dat de woonlasten van de man als gevolg van het huwelijk -anders dan gebruikelijk- niet deels aan zijn echtgenote behoren te worden toegerekend.
De bijdrage voor de kinderen
16. De man is van mening dat bij de bepaling van zijn draagkracht rekening gehouden dient te worden met maandelijkse bijdragen van 250 Euro per kind. De man stelt zich verplicht te voelen de beide zoons van partijen, zolang zij studeren, financieel te ondersteunen.
17. De vrouw wijst erop dat beide kinderen ouder zijn dan 21 jaar en dat de man niet wettelijke verplicht is in het levensonderhoud van hen te voorzien.
18. Tussen partijen is niet in geschil dat de man maandelijks aan beide kinderen van partijen een bedrag voldoet. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld leidt het hof af dat de man ook in het verleden steeds aan de kinderen een bijdrage voldeed en dat hij zich gehouden achtte deze bijdrage te blijven voldoen nadat zij de 21-jarige leeftijd bereikten. Nu de behoefte van de kinderen aan een bijdrage evenmin in geschil is dient naar het oordeel van het hof met een bijdrage voor hen thans rekening gehouden te worden. Het hof tekent hierbij aan dat de raadsman van de man in de ter zitting door hem overgelegde brief van 3 november 2003 vermeldt hij dat de kinderen gezamenlijk circa 400,-- Euro per maand te kort komen. Daarnaast deelde de man ter zitting mee ervan uit te gaan dat de oudste zoon medio 2004 zijn studie zal afronden. Voormelde omstandigheden zijn voor het hof reden de thans in aanmerking te nemen bijdrage voor de kinderen te beperken tot 200,-- Euro per kind per maand en voorts met een bijdrage voor de oudste zoon slechts rekening te houden tot juli 2004.
De aflossing van de schuld.
19. De man stelt dat hij in het verleden een krediet heeft moeten verhogen teneinde aan zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw te kunnen voldoen. Hij is van mening dat thans met de aflossing van deze schuld rekening gehouden dient te worden.
20. De vrouw stelt zich op het standpunt dat een eventuele aflossing van een -niet uit de huwelijkse periode daterende- schuld buiten beschouwing dient te blijven. De vrouw weerspreekt dat de man het krediet met het oog op zijn onderhoudsverplichting heeft verhoogd. Zij wijst erop dat de man -in ieder geval in het verleden- beschikte over een spaartegoed.
21. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende onderbouwd heeft aangegeven om welke reden hij de door hem bedoelde schuld is aangegaan. Bovendien wijst het hof erop dat het verhogen van een krediet voor het voldoen van een onderhoudsverplichting niet voor de hand ligt nu immers in een wijzigingsprocedure verlaging van de opgelegde bijdrage kan worden verzocht.
De Viagra-pillen
22. De man stelt zich op het standpunt dat met de kosten van de door hem gebruikte Viagra-pillen rekening gehouden dient te worden nu deze aan hem zijn voorgeschreven en de pillen niet door de ziektekostenverzekering worden vergoed.
23. De vrouw is van mening dat de kosten van deze pillen niet op de financiële draagkracht van de man in aftrek gebracht mogen worden.
24. Het hof is van oordeel dat medische kosten welke niet door de ziektekostenverzekering worden vergoed niet zonder meer in een draagkrachtberekening kunnen worden opgevoerd. Daarvoor is niet relevant of het middel door een arts is voorgeschreven maar gaat het om de vraag of met het gebruik de genezing van een ziekte wordt beoogd, danwel het gevaar van een ziekte wordt afgewend. De aard van het middel Viagra brengt mee dat deze vraag ontkennend beantwoord dient te worden. De man kan de Viagra-pillen om voormelde reden niet in aftrek brengen op zijn draagkrachtruimte.
Het inkomen van de man, de maatschap en het bedrijfspand.
25. Ter zitting heeft de raadsman van de man aangegeven dat partijen niet langer van mening verschillen aangaande het inkomen van de man. Omtrent dit inkomen deelde hij mee dat ervan kan worden uitgegaan dat dit per november 2003, anders dan tot nu toe door hem is gesteld, waarschijnlijk ongewijzigd is gebleven.
26. De raadsman heeft voorts gesteld dat de eindafrekening van de maatschap waar de man deel van uitmaakte inmiddels is opgemaakt en dat de man hieruit geen baten heeft ontvangen. Het bedrijfspand, waarvan de man mede-eigenaar is, is nog niet verkocht. De man verwacht uit deze verkoop een bepaald bedrag te ontvangen, doch tekent hierbij aan dat hij dit bedrag zal aanwenden ter voldoening van onbetaalde rekeningen terzake van de bouw van zijn woning.
27. De vrouw plaatst vraagtekens bij de door de man gestelde gang van zaken en zij vraagt zich voorts af waarom één en ander zoveel tijd in beslag dient neemt.
28. Het hof zal voor de bepaling van de draagkracht van de man aanknopen bij het inkomen zoals dat thans door beide partijen wordt gehanteerd. Hoewel de maatschap waaraan de man deelnam inmiddels is ontbonden, is het aan hem in eigendom toebehorend pand nog niet verkocht. Het hof acht de dienaangaande door de man ter zitting gegeven toelichting niet toereikend. Weliswaar heeft de man aangegeven, dat de opbrengsten van dat pand 458 Euro per jaar bedraagt, maar deze opbrengt is niet aannemelijk geworden met name niet nu daarbij een jaarlijkse afschrijving van 8.500 Euro in aanmerking is genomen, welke de man niet heeft onderbouwd. Gelet op de onderhavige op de man rustende onderhoudsverplichting, komt het het hof redelijk voor het uitblijven van de verkoop van de door de maatschap gebruikte onroerende zaak, thans als volgt uit te werken. De betreffende onroerende zaak is getaxeerd op 216.000,-- Euro. De man is eigenaar van de onverdeelde helft. Op de onroerende zaak rust blijkens de toelichting bij de IB-aangifte 2002 van de man voor zijn rekening een hypothecaire last van 75.872,-- Euro. Het hof gaat ervan uit dat de man over het verschil tussen beide bedragen een rendement zou kunnen behalen van 4%. Dit rendement zal het hof tellen bij het maandelijks besteedbaar inkomen van de man, nadat het in de bruto-berekening "boven de streep" is aangemerkt als het feitelijk over de bezittingen behaalde rendement.
De stelling van de man dat hij van het eventueel aan hem uit te keren bedrag achterstallige rekeningen dient te voldoen acht het hof onvoldoende onderbouwd.
De draagkrachtberekening.
29. Op grond van het vorenstaande en voorts op grond van de niet bestreden gegevens zoals deze door partijen in het geding zijn gebracht komt het hof tot de navolgende draagkrachtberekeningen.
(De navolgende bedragen luiden in Euro's)
De periode van 11 november 2002 tot 7 februari 2003.
Besteedbaar inkomen 2.653,--
Alimentatievrije voet 609,--
Hypotheekrente 945,--
Forfait overige eigenaarslasten 95,--
Ziektekosten 164,--
Bijdrage kinderen 400,--
Totaal 2.213,--
Draagkrachtruimte 440,--
De man dient 60% van zijn draagkrachtruimte ten behoeve van zijn alimentatieverplichting aan te wenden, ofwel 264,-- Euro. Gelet op het door de man over deze bijdrage te genieten fiscaal voordeel moet de man in staat worden geacht in deze periode een bedrag van 436,-- Euro per maand te voldoen.
De periode van 7 februari 2003 tot 1 juli 2003.
Vanaf 7 februari 2003 bestaat het inkomen van de man deels uit een WAO-uitkering en deels uit een invaliditeitspensioen.
Besteedbaar inkomen 2.697,--
Alimentatievrije voet 624,--
Hypotheekrente 945,--
Forfait overige eigenaarslasten 95,--
Ziektekosten 164,--
Bijdrage kinderen 400,--
Totaal 2.228,--
Draagkrachtruimte 469,--
De man dient 60% van zijn draagkrachtruimte ten behoeve van zijn alimentatieverplichting aan te wenden, ofwel 282,-- Euro. Gelet op het door de man over deze bijdrage te genieten fiscaal voordeel moet de man in staat worden geacht in deze periode een bedrag van 475,-- Euro per maand te voldoen.
Vanaf juli 2004
30. Vanaf juli 2004 neemt de draagkrachtruimte van de man toe met 200 Euro per maand. Vanaf dat moment moet de man in staat worden geacht een bijdrage te voldoen van 670,-- Euro per maand.
31. Het vorenstaande brengt mee dat de man niet langer in staat geacht moet worden de aan hem in de beschikking van 21 april 1994 opgelegde bijdrage te voldoen.
Het verzoek van de man te bepalen dat het door hem feitelijk betaalde bedrag in de periode gelegen vóór 11 november 2002 gelijk is aan hetgeen hij diende te betalen zal het hof afwijzen. Zoals hiervoor reeds overwogen acht het hof het niet juist de bijdrage reeds te wijzigen vanaf een datum gelegen vóór de datum waarop het inleidend verzoek is ingediend.
De slotsom.
32. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw beslissen als na te melden.
33. Ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep zal het hof bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt nu zij met elkaar gehuwd zijn geweest.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 21 april 1994 in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt gewijzigd als volgt:
- voor de periode van 11 november 2002 tot 7 februari 2003 op 436,-- Euro per maand;
- voor de periode van 7 februari 2003 tot 1 juli 2004 op
475,-- Euro per maand;
- en voor de periode vanaf 1 juli 2004 op 670,-- Euro per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt ten aanzien van de kosten van dit beroep dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mrs Wachter, voorzitter, Boon en Slob-Schuit, raden, en uitgesproken door mr Streppel, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 7 januari 2004.