ECLI:NL:GHLEE:2004:AO2084

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1186/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak en economische waarde in geschil

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 16 januari 2004, staat de vastgestelde waarde van een onroerende zaak aan de a-laan 8 te Z centraal. De ambtenaar had de waarde bij waardebeschikking op 21 maart 2001 vastgesteld op € 292.234,00, met als waardepeildatum 1 januari 1999. De belanghebbende, die niet op de zitting verscheen, had eerder bezwaar gemaakt tegen deze waardebeschikking, waarop de ambtenaar de waarde op 2 april 2002 had verlaagd naar € 209.646,--. De belanghebbende stelde dat de vastgestelde waarde niet overeenkwam met de waarde in het economische verkeer.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 oktober 2003 werd de zaak besproken, waarbij de ambtenaar zijn standpunt verdedigde. Het hof overwoog dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald naar de staat waarin deze zich op de waardepeildatum bevond, conform artikel 18 van de Wet waardering onroerende zaken. De ambtenaar had ter onderbouwing van zijn vastgestelde waarde verwezen naar vergelijkingsobjecten en een taxatieverslag, waaruit bleek dat de waarde van de onroerende zaak niet hoger was dan de waarde in het economische verkeer.

Het hof concludeerde dat de ambtenaar voldoende rekening had gehouden met de ligging van het object en andere relevante aspecten. De grieven van de belanghebbende werden verworpen, en het hof verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd op 21 januari 2004 aangetekend verzonden aan beide partijen. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 1186/02 16 januari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de heffingsambtenaar van de gemeente Wûnseradiel (: de ambtenaar)
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem uitgereikte waardebeschikking van nagenoemde onroerende zaak.
1. De procesgang
1.1 In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak a-laan 8 te Z (: de onroerende zaak) bij waardebeschikking d.d. 21 maart 2001 per waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op
€ 292.234,00.
1.2. Naar aanleiding van een door de belanghebbende ingediend bezwaarschrift heeft de ambtenaar de waarde bij uitspraak van 2 april 2002 nader vastgesteld op € 209.646,--.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij een op 6 mei 2002 ontvangen beroepschrift beroep ingesteld.
1.5. Het hof heeft op 2 juli 2002 het verweerschrift van de ambtenaar ontvangen.
1.6. Op dit verweerschrift heeft de belanghebbende bij brief van 23 september 2002 gereageerd waarna de ambtenaar nog een conclusie van dupliek d.d. 21 oktober 2002 heeft genomen.
1.7. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting
van 27 oktober 2003 te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen de gemachtigden van de ambtenaar. De belanghebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.8. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil en de standpunten van partijen.
2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de vastgestelde waarde overeenkomt met de waarde in het economische verkeer.
2.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de beroepen uitspraak.
3. De overwegingen omtrent het geschil.
3.1. Ingevolge artikel 17 , lid 1, van de Wet wordt een waarde aan een onroerende zaak toegekend. Ingevolge lid 2 van dat artikel wordt de waarde bepaald op de waarde, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3.2. Ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum (in casu 1 januari 1999) heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.
3.3. Ingevolge artikel 4, lid 1 onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (: de Uitvoeringsregeling), wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten.
3.4. De ambtenaar, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft voor de onderbouwing van de door hem vastgestelde waarden verwezen naar een tweetal in zijn uitspraak genoemde vergelijkingsobjecten alsmede naar een door A opgemaakt taxatieverslag d.d. 20 september 2001 waaruit een waarde van ƒ 462.000,-- (€ 209.646,--) blijkt.
3.5. Voorzover de belanghebbende bepleit dat de waarde niet kan worden afgeleid van de transactiewaarden van referentieobjecten, overweegt het hof dat de transactiewaarden zijn bedoeld om als bevestiging van de vastgestelde waarde te dienen. Daarbij is niet vereist dat een referentieobject identiek is aan de onroerende zaak waarvan de waarde dient te worden vastgesteld. Het hof is dan ook van oordeel dat de genoemde vergelijkingsobjecten de door de ambtenaar vastgestelde waarde in voldoende mate onderbouwen en dat de verschillen tussen de onroerende zaak enerzijds en de referentieobjecten anderzijds in voldoende mate tot uitdrukking worden gebracht.
3.6. Voorzover de belanghebbende bepleit dat onvoldoende rekening is gehouden met de ligging van het object, het ontbreken van een kabelaansluiting en aansluiting op het riool, overweegt het hof dat deze aspecten in de uitspraak op het bezwaarschrift en in het verweerschrift zodanig zijn beschreven dat aldus aannemelijk is dat de ambtenaar in voldoende mate daarmee rekening heeft gehouden.
3.7. Op grond van de inhoud van het verweerschrift van de ambtenaar en het daarbij overgelegde taxatieverslag is het hof van oordeel dat de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet hoger heeft vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 1999. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de grieven van belanghebbende niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.8. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond.
4. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door mr Pruiksma, vice-president, voorzitter, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 16 januari 2004.
Op 21 januari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.