ECLI:NL:GHLEE:2004:AO2092

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1409/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Huiskes
  • H.S. Pruiksma
  • F.J.W. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de waarde van onroerende zaak vastgesteld door de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 januari 2004 uitspraak gedaan in het beroep van X B.V. tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Gaasterlân-Sleat. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, specifiek een recreatiecentrum met camping en groepsaccommodatie, waarvoor de heffingsambtenaar een waarde heeft vastgesteld van ƒ 921.000,-- per waardepeildatum 1 januari 1999. De belanghebbende, X B.V., heeft in 1997 de onroerende zaak aangekocht voor ten minste ƒ 1.100.000,-. De heffingsambtenaar had eerder het bezwaarschrift van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna het beroep bij het hof werd ingediend op 12 juni 2002.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2003 heeft belanghebbende aangevoerd dat in de bestreden uitspraak ten onrechte gesproken wordt over 13 bunkers en 4 recreatiewoningen, terwijl het in werkelijkheid om 17 recreatiewoningen gaat. Ook werd er een discussie gevoerd over de benaming van een tweede bedrijfswoning versus personeelsvoorziening. Het hof oordeelde dat deze benaming niet relevant is voor de beoordeling van de waarde van de onroerende zaak.

Het hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende duidelijkheid heeft verschaft over de onderdelen van de onroerende zaak en dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende zijn om de uitspraak te vernietigen. De beslissing van het hof was om het beroep ongegrond te verklaren, zonder veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de processtukken zijn aan beide partijen verzonden op 21 januari 2004.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1409/02 16 januari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Gaasterlân-Sleat (: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) met dagtekening 28 februari 2001 en nummer 0000000 (: de beschikking) voor zover deze de onroerende zaak a-straat 26 te Z (: de onroerende zaak) betreft.
1. Ontstaan en loop van het geding
Ingevolge de Wet heeft de heffingsambtenaar de waarde met betrekking tot de onroerende zaak vastgesteld bij de beschikking. Bij de uitspraak waarvan beroep van 2 mei 2002 is het (tijdige) bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Het beroepschrift (met bijlagen) is op 12 juni 2002 ter griffie van het hof ingekomen. De heffingsambtenaar heeft vervolgens op 13 januari 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de heffingsambtenaar een conclusie van dupliek. Ter griffie van het hof zijn voorts op 7 april 2003 en op 23 oktober 2003 van belanghebbende afkomstige brieven (de tweede met bijlagen) ingekomen, waarvan afschrift is gezonden aan de heffingsambtenaar. De mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 november 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen de heer A en mw. B, directeuren van belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar, bijgestaan door mr. C, taxateur.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Bij de beschikking is door de heffingsambtenaar ten aanzien van de belanghebbende als eigenaar en/of gebruiker van de onroerende zaak de waarde van die onroerende zaak vastgesteld. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De onroerende zaak betreft een recreatiecentrum met camping en groepsaccommodatie c.a..
2.2 De door de heffingsambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum 1 januari 1999 ƒ 921.000,--. Bij de bestreden uitspraak is deze vastgestelde waarde gehandhaafd.
2.3 De belanghebbende heeft de onroerende zaak in 1997 voor ten minste ƒ 1.100.000,- aangekocht.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Belanghebbende voert aan dat in de bestreden uitspraak ten onrechte wordt gesproken over 13 bunkers en 4 recreatiewoningen in plaats van 17 recreatiewoningen en ten onrechte over personeelsvoorziening in plaats van tweede bedrijfswoning. De heffingsambtenaar is van opvatting dat deze discussie over de benaming in de onderhavige procedure niet relevant is.
3.2 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 In de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar diverse onderdelen van de onroerende zaak vermeld. Naar het oordeel van het hof moet het voor belanghebbende voldoende duidelijk zijn welke onderdelen daarmee bedoeld worden.
4.2 In de onderhavige zaak gaat het kennelijk niet om de vraag of de in de beschikking genoemde en bij uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde te hoog is.
4.3 Het is in het kader van de Wet niet van belang of enkele in de uitspraak genoemde onderdelen anders worden betiteld dan belanghebbende wenst.
4.4 Ook overigens heeft belanghebbende geen argumenten naar voren gebracht die tot een vernietiging van de uitspraak kunnen leiden.
4.5 Gelet op het hiervoor vermelde is het gelijk aan de zijde van de heffingsambtenaar. Derhalve moet worden beslist al hierna te vermelden.
5. De proceskosten.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 16 januari 2004 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. H.S. Pruiksma, vice-president, en mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Thomas en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 21 januari 2004