ECLI:NL:GHLEE:2004:AO3441

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1297/02 Energiepremie
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van energiepremie voor HR-ketel en isolatievoorzieningen

In deze zaak gaat het om de toekenning van een energiepremie aan de belanghebbende, die een verzoek indiende bij het energiebedrijf Essent voor de aanschaf van een HR-ketel en energiebesparende isolatievoorzieningen. Het verzoek werd op 23 oktober 2001 door het energiebedrijf afgewezen, waarna de belanghebbende zich tot de inspecteur wendde. De inspecteur handhaafde de afwijzing in zijn uitspraak van 9 april 2002. De belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof Leeuwarden, waar de mondelinge behandeling op 12 mei 2003 plaatsvond. De zaak werd geschorst om de belanghebbende de kans te geven aanvullende informatie te verstrekken. Na het indienen van deze informatie, werd de mondelinge behandeling op 21 november 2003 voortgezet.

De belanghebbende stelde dat de aanvraag voor de energiepremie voor de HR-ketel niet los kon worden gezien van de andere energiebesparende maatregelen die hij had genomen. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de aanvraag te laat was ingediend, aangezien deze pas op 25 september 2001 was ingediend, terwijl de factuur van de installateur op 12 april 2001 was gedateerd. Het Gerechtshof oordeelde dat de belanghebbende niet binnen de vereiste termijn van dertien weken had aangevraagd en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

Het Gerechtshof verklaarde het beroep gegrond voor de isolatievoorzieningen, vernietigde de eerdere uitspraak en kende de energiepremie van € 4.202,-- toe voor de gevel-, dak- en vlieringisolatie. Voor de HR-ketel werd het beroep ongegrond verklaard, en de inspecteur werd veroordeeld tot betaling van proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 6 februari 2004 en openbaar uitgesproken door de voorzitter in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1297/02 6 februari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid grote ondernemingen van de belastingdienst te Groningen, onderdeel Team Energiepremies te Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem door de inspecteur afgegeven beschikking inzake belanghebbendes verzoek om toekenning van energiepremie.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De belanghebbende heeft op 25 september 2001 bij energiebedrijf Essent (hierna: het energiebedrijf) een verzoek om toekenning van energiepremie als bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (: de Wet) ingediend. Op 23 oktober 2001 heeft genoemd energiebedrijf dit verzoek afgewezen.
1.2. Bij brief, ingekomen bij de inspecteur op 29 november 2001, heeft de belanghebbende zich gewend tot de inspecteur met het verzoek over het onder punt 1.1 bedoelde verzoek een uitspraak te doen. Bij beschikking met dagtekening 8 januari 2002 heeft de inspecteur belanghebbendes verzoek afgewezen.
1.3. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 9 april 2002 de onder punt 1.2 bedoelde beschikking gehandhaafd.
1.4. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 22 mei 2002 bij het gerechtshof is ingekomen.
1.5. De inspecteur heeft op 30 oktober 2002 een verweerschrift (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 12 mei 2003 te Leeuwarden, alwaar de belanghebbende en zijn echtgenote, alsmede de inspecteur, bijgestaan door de heer A, aanwezig waren.
Ter zitting is de mondelinge behandeling van de zaak geschorst voor onbepaalde tijd teneinde belanghebbende in de gelegenheid te stellen nadere informatie aan de inspecteur te verschaffen. Deze nadere informatie van belanghebbende heeft de inspecteur, voorzien van commentaar, het gerechtshof op 26 juni 2003 doen toekomen. De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van het gerechtshof op 21 november 2003, alwaar beide partijen aanwezig waren.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Ten behoeve van de woning van belanghebbende, gelegen aan de a-singel 12 te Z, zijn isolatievoorzieningen in de vorm van gevel-, dak- en vlieringisolatie door Bouwbedrijf B B.V. (hierna: de aannemer) aangebracht. Tevens is door installatiebedrijf C B.V. (hierna: de installateur) een HR-ketel aangebracht. Nadat de plaatsing van de HR-ketel heeft plaatsgevonden, heeft de installateur op 12 april 2001 de factuur aan belanghebbende verzonden, welke door belanghebbende is betaald op 24 april 2001. De factuur van de aannemer is van 12 september 2001 en de betaling heeft op 20 september 2001 plaatsgevonden.
2.2. Ten gevolge van de aangebrachte energiebesparende voorzieningen aan zijn woning heeft belanghebbende op 25 september 2001 bij het energiebedrijf een verzoek om toekenning van energiepremie als bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet ingediend.
2.3. Op 23 oktober 2001 heeft het energiebedrijf het verzoek om toekenning van energiepremie afgewezen.
2.4. De belanghebbende heeft zich op 29 november 2001 gewend tot de inspecteur met het verzoek over het onder punt 2.3 bedoelde verzoek een uitspraak te doen. Bij beschikking d.d. 8 januari 2002 heeft de inspecteur belanghebbendes verzoek (eveneens) afgewezen. Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak deze beschikking gehandhaafd.
2.5. In de brief van 25 juni 2003 heeft de inspecteur aangegeven dat de bestreden uitspraak niet langer wordt gehandhaafd, voor zover deze betrekking heeft op de weigering van energiepremie ter zake van de gevel-, dak- en vlieringisolatie. Op grond van gewijzigd beleid en de nadere informatie van belanghebbende heeft de inspecteur besloten belanghebbende alsnog in aanmerking te laten komen voor een energiepremie van € 4.202,-- ter zake van 182 m² gevelisolatie en 190 m² dak- en vlieringisolatie. Wat betreft de energiepremie wegens de aanschaf van een HR-ketel heeft de inspecteur zijn weigering om toekenning van de energiepremie gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. Partijen houdt daarom nog verdeeld het antwoord op de vraag of belanghebbendes verzoek om toekenning van energiepremie wegens de aanschaf van een HR-ketel terecht is afgewezen.
3.2. De inspecteur wijst erop dat om voor premie in aanmerking te komen er binnen dertien weken na aanschaf van de voorziening een aanvraag moet worden gedaan bij het energiebedrijf. Aangezien de factuur van de installateur is gedateerd op 12 april 2001, de betaling op 24 april 2001 heeft plaatsgevonden, terwijl de aanvraag van belanghebbende om energiepremie eerst op 25 september 2001 bij het energiebedrijf is binnengekomen en is geaccepteerd, is de inspecteur van mening dat deze aanvraag buiten de gestelde termijn van dertien weken heeft plaatsgevonden.
3.3. Belanghebbende is daarentegen van mening dat de aanschaf van de HR-ketel niet los kan worden gezien van de andere energiesparende isolatievoorzieningen en onderdeel uitmaakt van één en dezelfde verbouwing. De afrekening van de HR-ketel heeft plaatsgevonden buiten de aannemer, omdat belanghebbende de eveneens in Z wonende installateur privé kende. Dat de aannemer 5% over de kosten van de installateur heeft ontvangen, wijst er bovendien op dat sprake was van coördinatiewerkzaamheden van de aannemer en dat de plaatsing van de HR-ketel onderdeel uitmaakte van de gehele verbouwing. Voorts heeft belanghebbende uit praktisch oogpunt met de premieaanvraag voor de HR-ketel gewacht totdat de gehele verbouwing - die veel langer duurde dan was voorzien - was afgerond. Belanghebbende acht de termijnoverschrijding derhalve verschoonbaar.
3.4. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het hof naar de van partijen afkomstige stukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Met ingang van 1 januari 2000 is de energiepremieregeling (:EPR) in werking getreden. Deze regeling vindt haar oorzaak in de Wet Belastingen op Milieugrondslag (: de Wet), hoofdstuk V-a Regulerende Energiebelasting artikel 36a en artikel 36p. De wijzigingen per 1 januari 2000 van de Wet hebben betrekking op de regulerende energiebelasting en behelzen de invoering van positieve prikkels voor huishoudens in de vorm van energiepremies. Beoogd werd burgers te stimuleren om energiezuinige apparaten aan te schaffen en om energiebesparende maatregelen aan de woning aan te brengen. Als gevolg van deze wijzigingen in de Wet is ook de uitvoeringsregeling Belastingen op Milieugrondslag gewijzigd.
4.2. Artikel 1 lid 2 EPR bepaalt dat onder aanschaf moet worden verstaan: het volledig in eigendom krijgen van het apparaat of de voorziening; de kosten moeten zijn betaald en het apparaat of de voorziening moet zijn aangebracht of geïnstalleerd en in gebruik genomen.
4.3. Artikel 11 lid 2 EPR bepaalt dat een aanvraag tijdig is ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald en de apparaten of voorzieningen zijn geïnstalleerd of aangebracht of in gebruik genomen.
4.4. Naar het oordeel van het gerechtshof moet de plaatsing van de HR-ketel door de installateur los worden gezien van de overige door de aannemer uitgevoerde isolatievoorzieningen in de woning van belanghebbende. Het gerechtshof leidt dit af uit de volgende omstandigheden. In de eerste plaats was belanghebbende vrij in zijn keuze bij welke installateur hij de HR-ketel zou aanschaffen; derhalve bestond bij belanghebbende jegens de aannemer niet de verplichting om de HR-ketel bij installateur C B.V. af te nemen. Voorts is de factuur door de installateur rechtstreeks aan belanghebbende verzonden en is deze door belanghebbende zelf betaald aan de installateur. Dat de HR-ketel is opgenomen in de begroting van de aannemer maakt dit oordeel niet anders, nu belanghebbende kennelijk in een later stadium op grond van eigen moverende redenen heeft besloten de HR-ketel buiten de aannemer om aan te schaffen en te betalen. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van het gerechtshof dat belanghebbende niet binnen dertien weken het verzoek om energiepremie heeft ingediend. Voorts ziet het gerechtshof uit hetgeen door belanghebbende is aangevoerd ter verklaring van de termijnoverschrijding evenmin aanleiding om belanghebbendes verzuim verschoonbaar te achten. De inspecteur heeft derhalve de energiepremie voor de HR-ketel terecht aan belanghebbende geweigerd. Voor zover het beroep zich daartegen richt, dient dat ongegrond te worden verklaard.
5. De proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het gerechtshof aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurs-recht de inspecteur te veroordelen in de kos-ten, die de belang-hebbende in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proces-kosten bestuursrecht bepaalt het gerechtshof deze kosten op € 14,-- (50 km x € 0,28) ter zake van reiskosten. Deze kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het gerechtshof :
verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de weigering van het verzoek om toekenning van energiepremie ten behoeve van gevel-, dak- en vlieringisolatie;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
wijst het verzoek om toekenning van energiepremie ten behoeve van 182 m² gevelisolatie en 190 m² dak- en vlieringisolatie voor een bedrag van € 4.202,-- toe;
gelast dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad € 29,-- aan hem vergoedt;
veroordeelt de inspecteur tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van € 14,-- en
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten dient te dragen;
verklaart het beroep voor ongegrond voor zover het betrekking heeft op de weigering van de energiepremie voor de HR-ketel.
Aldus vastgesteld op 6 februari 2004 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer als voorzitter, mrs. F.J.W. Drion en H.H.A. Fransen, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. de Jong, en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier.
Op 11 februari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.