ECLI:NL:GHLEE:2004:AO3753

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0300379
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Meijeringh
  • J. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis voorzieningenrechter inzake executiegeschil dwangsommen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, uitgesproken op 19 juni 2003. De appellant, [appellant], heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarin de voorzieningenrechter een vordering van [appellant] om de executie van dwangsommen te schorsen, had afgewezen. De appellant stelt dat de executie van de dwangsommen tot een bedrag van € 25.000,-- onaanvaardbaar is, nu het hek waarover het geschil gaat, niet op slot zat. Het hof heeft vastgesteld dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn in het vonnis van 27 juni 2002, waartegen de executie is gericht. Het hof heeft de grieven van de appellant gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat er geen grond is voor schorsing van de executie.

Het hof heeft overwogen dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak kunnen worden aangevoerd, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dit is niet aangetoond door de appellant. Het hof heeft voorts vastgesteld dat de appellant in eerste aanleg geen bewijs heeft aangeboden ter onderbouwing van zijn stellingen. De voorzieningenrechter had zich op basis van een videoband een oordeel gevormd over de situatie van het hek, en het hof heeft deze waarneming overgenomen. De appellant heeft nagelaten om tijdig aan de verplichtingen uit het vonnis van 27 juni 2002 te voldoen, wat ook heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, die zijn begroot op € 245,-- aan verschotten en € 771,00 aan salaris voor de procureur.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 februari 2004
Rolnummer 0300379
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr drs. H. de Jong,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
procureur: mr J.J. Hengst.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 19 juni 2003 door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 3 juli 2003 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 3 september 2003.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
''te vernietigen het vonnis gewezen door de Voorzieningenrechter op 19 juni 2003 onder zaak nummer 56581 en opnieuw rechtdoende de vordering van [appellant] om de executie te schorsen, toe te wijzen met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in beide instanties.''
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
''[geïntimeerden] uw gerechtshof verzoekt appellant in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans hem zijn vordering te ontzeggen en verzoekt uw gerechtshof het vonnis gewezen door de voorzieningenrechter op 19 juni 2003 onder zaaknummer 56581 te bevestigen en [appellant] te veroordelen in de kosten van beide gedingen, kosten rechtens.''
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder de overwegingen 1.1 t/ 1.3 van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof voorshands van die feiten uit zal gaan.
2. De voorzieningenrechter heeft onder 2.2. van het beroepen vonnis overwogen dat ter zitting is gebleken dat [appellant] in de loop van september 2002 toch een sleutel van het ten processe bedoelde hek aan [geïntimeerden] heeft doen toekomen. Nu ook ten aanzien van die overweging geen grief is ontwikkeld, zal ook dit feit voorshands als vaststaand hebben te gelden.
3. Voor het overige hebben de grieven de kennelijke strekking de afwijzing van de gevraagde voorzieningen en hetgeen de voorzieningenrechter in het beroepen vonnis daaraan ten grondslag heeft gelegd, in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen, met dien verstande dat [appellant] zijn in eerste aanleg gedane subsidiaire vordering (tot matiging van de dwangsom), blijkens het petitum in de memorie van grieven, in hoger beroep niet langer handhaaft. Het hof zal de grieven daarom gezamenlijk behandelen.
4. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mede dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak kunnen worden aangevoerd, tenzij sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dat doet zich voor als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis opgekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.
5. In casu is niet gesteld of gebleken dat het vonnis van 27 juni 2002 op een juridische of feitelijke misslag berust. [appellant] stelt slechts dat - nu inmiddels is gebleken dat het betreffende hek niet op slot zat - onverwijlde executie van de dwangsommen tot een bedrag van € 25.000,-- onaanvaardbaar is.
6. Daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat de [appellant] door de executie van bedoelde dwangsommen in een noodtoestand zou geraken, moet het hof vaststellen dat voorshands in het geheel niet is komen vast te staan dat het hek feitelijk na betekening van het vonnis van 27 juni 2002 niet op slot heeft gezeten. Het hof overweegt daartoe het volgende.
7. Uit het beroepen vonnis en uit hetgeen [appellant] in zijn memorie van grieven onder 5 stelt, komt als vaststaand naar voren dat ter zitting in eerste aanleg een videoband is bekeken op basis waarvan de voorzieningenrechter zich een eigen voorlopig oordeel heeft gevormd omtrent de situatie van het betreffende hek, een en ander als neergelegd in overweging 2.4 van het beroepen vonnis. [appellant] betoogt weliswaar in de toelichting op zijn tweede grief dat bedoeld oordeel van de voorzieningenrechter feitelijk onjuist is, doch dat betoog wordt door [geïntimeerden] betwist en mist elke feitelijke onderbouwing. Nadere bewijslevering terzake gaat het kader van deze kort geding procedure te buiten, nog daargelaten dat [appellant] in hoger beroep geen bewijs heeft aangeboden.
8. Het hof gaat derhalve voorshands uit van de juistheid van de eigen waarneming ter zitting in eerste aanleg van de voorzieningenrechter en deelt de conclusie die de voorzieningenrechter onder 2.4 van het beroepen vonnis aan die waarneming heeft verbonden.
9. Bij dit alles tekent het hof nog aan dat niet goed valt te begrijpen waarom [appellant] niet terstond aan alle onzekerheid een eind heeft gemaakt door te voldoen aan het vonnis van 27 juni 2002 en [geïntimeerden] de sleutel te doen toekomen, in plaats van daarmee te wachten tot in de loop van september 2002.
Slotsom
10. Het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure (1 pt tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 19 juni 2003, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 245,-- aan verschotten en op € 771,00 aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mr Mollema, voorzitter en mrs Meijeringh en Breemhaar, raden en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 4 februari 2004.