ECLI:NL:GHLEE:2004:AO3762

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rekestnummer 0300172
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • W. Wachter
  • A. Miltenburg
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en kinderalimentatie met betrekking tot duurzame ontwrichting van het huwelijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen de beschikking van de rechtbank Groningen van 4 maart 2003, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De vrouw heeft op 20 mei 2003 hoger beroep ingesteld, omdat zij de beschikking van de rechtbank wenst te vernietigen. De man heeft geen verweer gevoerd tegen de echtscheiding, maar heeft wel een verzoek tot kinderalimentatie en een omgangsregeling ingediend. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, maar de beslissingen over alimentatie en omgangsregeling aangehouden tot een latere zitting.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van de vrouw in het hoger beroep ambtshalve aan de orde gesteld. De vrouw heeft een akte van verzoening overgelegd, waarin partijen overeenkomen de echtscheidingsbeschikking niet in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof oordeelt dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, ondanks de ondertekening van de akte van verzoening door de man. De vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat zij bezwaard is door de beschikking van de rechtbank.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de echtscheiding is uitgesproken, en bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt. De zaak is behandeld ter zitting op 23 september 2003, en de uitspraak is gedaan op 11 februari 2004.

Uitspraak

Beschikking d.d. 11 februari 2004
Rekestnummer 0300172
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
toevoeging,
procureur mr A.H. Lanting,
advocaat mr R.J. Skála,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
in persoon verschenen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 4 maart 2003 heeft de rechtbank te Groningen - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 20 mei 2003, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 4 maart 2003 te vernietigen en opnieuw beslissende alsnog het inleidend verzoek van de vrouw af te wijzen; kosten rechtens.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 23 september 2003 is de zaak behandeld.
De beoordeling
Inleiding
1. Op 16 november 2001 zijn partijen in het huwelijk getreden. Uit een eerdere relatie van de vrouw is op 3 maart 1992 [naam kind] geboren. De man heeft dit kind erkend.
2. Bij inleidend verzoek van 18 oktober 2002 heeft de vrouw de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en voorts een aantal nevenvoorzieningen te treffen, waaronder het bepalen van het hoofdverblijf van [naam kind] bij de vrouw en het vaststellen van een door de man aan de vrouw te betalen bedrag aan kinderalimentatie.
Bij verweerschrift tevens zelfstandig verzoek heeft de man geen verweer gevoerd tegen de verzochte echtscheiding, zich verzet tegen het verzoek tot kinderalimentatie en zijnerzijds verzocht een omgangsregeling tussen [naam kind] en hem vast te stellen.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts de beslissing betreffende de alimentatie en omgangsregeling aangehouden tot de zitting van 10 april 2003.
Gelet op het appelschrift van de vrouw is haar appel enkel gericht tegen de beslissing waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
De ontvankelijkheid van de vrouw in het hoger beroep
4. Het hof stelt ambtshalve de ontvankelijkheid van de vrouw in het door haar ingestelde hoger beroep aan de orde.
5. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om de partij, wier verzoek is toegewezen en die overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, is bezwaard, de gelegenheid te geven deze beschikking ongedaan te maken op grond dat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek tot echtscheiding af te zien.
6. Uit een door de vrouw bij het beroepschrift overgelegde door partijen ondertekende akte van verzoening van 5 april 2003, blijkt dat partijen het navolgende zijn overeengekomen.
1. Partijen verzoenen zich;
2. Door ondertekenen dezes verklaren partijen de echtscheidingsbeschikking d.d. 4 maart 2003 van de Rechtbank Groningen niet te zullen inschrijven in de registers van de burgerlijke stand;
3. De bij de Rechtbank Groningen aanhangige procedure wordt ingetrokken voor 10 april 2003;
4. Indien één of beide partijen binnen negen maanden na 4 maart 2003 tot de conclusie komt (komen) dat het huwelijk opnieuw duurzaam is ontwricht mag de meest gerede partij na schriftelijke mededeling aan de andere partij, de echtscheidingsbeschikking alsnog laten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand te Marum.
7. Nu de vrouw niet enkel stelt dat zij de echtscheidingsbeschikking niet in stand wenst te laten, doch deze stelling onderbouwt met de door haar overgelegde door partijen ondertekende akte van verzoening, heeft de vrouw aannemelijk gemaakt dat zij bezwaard is door de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken.
8. Gelet op het vorenstaande kan de vrouw worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep.
Het oordeel
9. De vrouw heeft in het inleidend verzoek van 18 oktober 2002 gesteld dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht.
De man heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven dat hij om hem moverende redenen geen verweer wenst te voeren tegen het verzoek tot echtscheiding en dat dit verzoek kan worden toegewezen.
Derhalve staat de duurzame ontwrichting van het huwelijk vast, tenzij in die toestand nadien een wijziging is opgetreden.
10. Over de wijze van totstandkoming van de akte van verzoening is ter zitting het volgende gebleken.
De vrouw heeft haar advocaat verzocht de akte van verzoening op te stellen. De advocaat heeft aan dit verzoek gevolg gegeven, waarna de vrouw op 5 april 2003 deze akte heeft ondertekend.
Hoewel de man gedurende enige tijd dagelijks met de akte is geconfronteerd en hij op de hoogte was van de wens van de vrouw dat hij deze zou ondertekenen, heeft de man pas op enig tijdstip gelegen ná begin mei 2003 en vóór 20 mei 2003 zijn handtekening onder de akte gezet.
11. Ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de mondelinge behandeling van het verzoek van de vrouw tot vastelling van kinderalimentatie en van het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling ter zitting van 10 april 2003 van de rechtbank doorgang heeft gevonden ondanks de vermelding onder punt 3 van de akte van verzoening dat de bij de rechtbank Groningen aanhangige procedure wordt ingetrokken voor 10 april 2003.
12. Voorts is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de man op enig moment in de periode tussen het zetten van zijn handtekening onder de akte van verzoening en 20 mei 2003, te kennen heeft gegeven de echtscheidingsbeschikking te willen laten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand.
De vrouw heeft naar aanleiding van deze uitlatingen van de man hoger beroep ingesteld bij het hof en verzocht de echtscheidingsbeschikking te vernietigen, ten einde te voorkomen dat de man die echtscheidingsbeschikking zou kunnen laten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand.
13. Als gesteld en niet weersproken is verder komen vast te staan dat de man sinds het aanvangen van de echtscheidingsprocedure tot aan de behandeling in hoger beroep een aantal malen gedurende een paar dagen bij de vrouw in huis verbleef en dat hij daarna weer vertrok.
14. Voorts staat vast dat de man kort voor de aanvang van de behandeling ter zitting in hoger beroep, in de hal van het Paleis van Justitie te Leeuwarden, zijn trouwring heeft teruggegeven aan de vrouw. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat voor wat hem betreft het huwelijk voorbij is.
15. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, beschouwd in onderling verband en samenhang, is het hof van oordeel, dat het huwelijk van partijen niet alleen ten tijde van de echtscheidingsbeschikking doch ook voor de periode daarna nog altijd duurzaam is ontwricht.
De omstandigheid dat de man op enig moment de akte van verzoening heeft ondertekend, is - anders dan de vrouw ingang wil doen vinden - niet voldoende om in het vorenoverwogene verandering te brengen.
Slotsom
16. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep - voor zover aan het hoger beroep onderworpen - te worden bekrachtigd.
17. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het hoger beroep onderworpen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Aldus gegeven door mrs Melssen, voorzitter, Wachter en Miltenburg, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 11 februari 2004.