Beschikking d.d. 16 februari 2004
Rekestnummer 0400037
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr R.A. Schütz,
advocaat mr J. Dam- de Haan,
Stichting Jeugdzorg Drenthe,
gevestigd te Assen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de gezinsvoogdij-instelling,
procureur mr A.H. Horstman,
advocaat mr H.Q.N. Renon.
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootouders,
advocaat mr G.W. van der Zee,
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
niet verschenen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 24 november 2003 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Assen aan de gezinsvoogdij-instelling machtiging verleend om de minderjarige [naam kind], geboren op 22 oktober 1998, met ingang van 24 november 2003 (met spoed) uit huis te plaatsen voor de termijn van drie maanden.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 2 februari 2004, heeft de moeder verzocht de beschikking van 24 november 2003 te vernietigen en opnieuw beslissende het inleidend verzoek van de gezinsvoogdij-instelling alsnog af te wijzen althans slechts toe te wijzen voor een voorziening voor crisisopvang.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 februari 2004, heeft de gezinsvoogdij-instelling het verzoek bestreden en verzocht de moeder niet ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep althans het door haar in hoger beroep verzochte af te wijzen en de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Assen van 24 november 2003 te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 4 februari 2004 van de raad voor de kinderbescherming met bijlagen, een fax-bericht van 4 februari 2004 van mr Dam-de Haan met bijlage, een fax-bericht van 6 februari 2004 van de gezinsvoogdij-instelling met bijlage, een fax-bericht van 10 februari 2004 van mr Dam-de Haan met bijlagen, een fax-bericht van 11 februari 2004 van mr Dam-de Haan met bijlage en een fax-bericht van 11 februari 2004 van mr Renon met bijlagen.
Ter zitting van 12 februari 2004 is de zaak behandeld.
De beoordeling
1. Bij inleidend verzoekschrift van 24 november 2004 heeft de gezinsvoogdij-instelling de kinderrechter verzocht een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing te verlenen teneinde [naam kind] in een voorziening voor crisisopvang te plaatsen.
2. De kinderrechter heeft bij beschikking van 24 november 2003 de gezinsvoogdij-instelling gemachtigd [naam kind] (met spoed) uit huis te plaatsen in -naar het hof afleidt uit de overwegingen- een voorziening voor crisisopvang voor de duur van drie maanden met ingang van 24 november 2003.
3. [naam kind] is vervolgens op 24 november 2003 geplaatst in De Vlint te Beilen.
4. Op 27 november 2003 is [naam kind] vervolgens vanuit De Vlint, geplaatst in het gezin van de grootouders.
5. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard zich niet te verzetten tegen de (gedwongen) uithuisplaatsing van [naam kind]. Haar bezwaren richten zich dan ook niet tegen de uithuisplaatsing op zichzelf, maar tegen de plaatsing van [naam kind] in het gezin van de grootouders.
6. Voorzover de moeder stelt dat het gezin waar [naam kind] thans verblijft geen voorziening voor crisisopvang is, volgt het hof haar standpunt niet. Het hof is van oordeel dat de gezinsvoogdij-instelling, belast met en verantwoordelijk voor de uitvoering van de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing, de (crisis)opvang ook kan laten plaatsvinden in een pleeggezin indien dit in het belang van de minderjarige is.
7. Voorzover de moeder opkomt tegen de plaatsing van [naam kind] in het gezin van de grootouders, overweegt het hof dat de moeder een onjuiste rechtsgang heeft gevolgd. Immers, [naam kind] is op basis van de door de kinderrechter verleende machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing eerst geplaatst in De Vlint. De daaropvolgende plaatsing van [naam kind] in het gezin van de grootouders vanuit De Vlint moet dan ook gezien worden als een -krachtens de machtiging van de kinderrechter- toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige.
8. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:263 lid 2 aanhef en onder c BW kan de moeder, als de met het gezag belaste ouder, de gezinsvoogdij-instelling verzoeken af te zien van een krachtens de machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige. Tegen de door de gezinsvoogdij-instelling op een dergelijk verzoek gegeven beslissing, staat vervolgens beroep open bij de kinderrechter.
9. Een latere wijziging van de verblijfplaats, in het onderhavige geval de plaatsing vanuit De Vlint in het pleeggezin van de grootouders, ligt naar het oordeel van het hof dan ook buiten het bereik van het hoger beroep tegen de beslissing waarbij de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing is verleend.
Slotsom
10. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de moeder niet kan worden ontvangen in haar (verzoek in) hoger beroep tegen de beschikking van 24 november 2003.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar (verzoek in) hoger beroep tegen de beschikking van 24 november 2003 van de kinderrechter in de rechtbank Assen waarbij aan de gezinsvoogdij-instelling machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van [naam kind], geboren op 22 oktober 1998, is verleend.
Aldus gewezen door de mrs Boon, voorzitter, Bloem en Tromp, raden en uitgesproken door mr Boon, vice-president, in tegenwoordigheid van de heer Haagsma, griffier, ter bijzondere openbare terechtzitting van dit hof van maandag 16 februari 2004.