6. De overwegingen omtrent het geschil.
Niet in geschil is, dat belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 en premieheffing Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen 1999 niet in bezwaar is gekomen en er door de inspecteur derhalve geen voor beroep vatbare uitspraken zijn gedaan.
Het beroep is in zoverre derhalve niet-ontvankelijk.
Voor wat betreft zijn grief met betrekking tot de correctie ter zake van de verblijfkosten en kosten onderweg van belanghebbende heeft belanghebbende - naar hij ter zitting verklaarde - zijn grief ingetrokken.
Gelet op de negatieve resultaten, zoals behaald met het houden met paarden - zoals onder de feiten omschreven - welke negatieve resultaten nog dienen te worden verhoogd met de daar nog niet inbegrepen afschrijving op de overgenomen inventaris, de reis- en verblijfkosten met betrekking tot de paardenhoudenrij, de kosten van de landbouwwerktuigen en de kantoor- telefoonkosten van de paardenhouderij, acht het hof aannemelijk dat ter zake van deze activiteit een positief voordeel niet is te verwachten.
Alsdan kan deze activiteit niet worden aanvaard als onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet, noch als enige andere bron van inkomen.
Nu belanghebbende ter zitting heeft verklaard, dat de vergoeding voor management door hem aan de Limited in 1997 en 1998 betrekking had op zijn beide ondernemingen, behoeft zijn grief met betrekking tot het niet aanvaarden van deze kosten door de inspecteur ook na 's hofs oordeel met betrekking tot het niet aanwezig zijn van een bron van inkomen voor wat betreft het houden van paarden nader onderzoek.
Belanghebbende - op wie te dezen de bewijslast rust - heeft, naar
's hofs oordeel, niet aannemelijk gemaakt, dat in zoverre sprake is geweest van zakelijke lasten met betrekking tot zijn onderneming, mede nu belanghebbende des gevraagd niet enige dienst of prestatie van de Limited heeft weten te vermelden, waarvoor die betaling een tegenprestatie zou zijn.
Opmerking verdient in dit verband, dat de gemachtigde van belanghebbende in een schrijven van 20 maart 2001 aan de inspecteur - welk schrijven in afschrift tot de stukken van het geding behoort - heeft vermeld, dat de managementkosten vanuit de Limited zijn gefactureerd vanwege liquiditeitsproblemen en om het compensabel verlies uit de Limited zo snel mogelijk over te hevelen naar belanghebbendes onderneming.
Er is evenwel vervolgens geen enkele zakelijke aanleiding aannemelijk geworden op grond waarvan belanghebbende het verlies van de desbetreffende activiteiten toen deze nog voor rekening en risico van de Limited werden gedreven voor zijn rekening zou nemen.
Belanghebbende heeft nog gesteld, dat hij dienaangaande overeenstemming zou hebben bereikt met de inspecteur, doch de inspecteur heeft dit ontkent en belanghebbende - op wie alsdan de bewijslast daartoe rust - heeft een zodanige overeenkomst met de inspecteur niet aannemelijk gemaakt.
Het beroep is in zoverre derhalve ongegrond.
De inspecteur heeft nog opgemerkt, dat belanghebbende in beginsel in aanmerking zou kunnen komen voor een toevoeging aan de oudedagsreserve, toch zulks in casu niet mogelijk is, indien - hetgeen, zoals hiervoor overwogen, het hof voor juist houdt - de activa en passiva met betrekking tot het houden van paarden niet als ondernemingsvermogen worden aangemerkt, waarna het resterende ondernemingsvermogen - kennelijk het ondernemingsvermogen voor wat betreft de onderneming ter zake van de automatiseringswerkzaamheden - negatief wordt.
Aan het hof is niet gebleken van een juridisch onjuist uitgangspunt bij dat standpunt van de inspecteur, een standpunt dat ook overigens door belanghebbende niet is bestreden.
Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen zijn de grieven van belanghebbende niet gegrond, voor welk geval alsdan niet in geschil is, dat de desbetreffende aanslagen - voor wat betreft de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 1997 na ambtshalve vermindering - telkens niet tot een te hoog bedrag zijn opgelegd. Het beroep is in zoverre derhalve ongegrond.