ECLI:NL:GHLEE:2004:AO4040

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1778/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Drion
  • mr. Huiskes
  • mr.drs. Strik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en heffingsrente in geschil met betrekking tot eigen woning en ondersteuning van schoonouders

In deze zaak is in geschil of het belastbaar inkomen van belanghebbende door de inspecteur te hoog is vastgesteld. Dit betreft onder andere de kosten van geldleningen voor de eigen woning, betaalde rente voor leasecontracten, giftenaftrek en de aftrek van buitengewone lasten ter ondersteuning van de schoonouders. De inspecteur had een belastbaar inkomen van ƒ 63.434 vastgesteld en daarnaast f 98 aan heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde zijn standpunt. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 november 2003, waarbij belanghebbende niet aanwezig was.

De feiten tonen aan dat belanghebbende, werkzaam bij het Ministerie van Financiën, zijn schoonouders in het voormalige Joegoslavië financieel heeft ondersteund. De inspecteur heeft deze ondersteuning niet als buitengewone lasten geaccepteerd. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte voor 1999 diverse aftrekposten opgevoerd, maar kon niet alle bewijsstukken overleggen. De inspecteur heeft de aanslag gecorrigeerd op basis van de aangifte en de beschikbare gegevens.

Het hof oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op de gevraagde aftrekken. De heffingsrente is terecht in rekening gebracht, omdat belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze separate beschikking. Het hof concludeert dat het beroep van belanghebbende deels niet ontvankelijk is en voor het overige ongegrond. De uitspraak van het hof is gedaan op 10 februari 2004 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1778/02 10 februari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 alsmede tegen de in rekening gebrachte heffingsrente.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1999 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 63.434,--, waarbij f 98,-- aan heffingsrente in rekening werd gebracht.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 13 september 2002 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 18 september 2002 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 18 november 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de inspecteur, zijnde belanghebbende, uitgenodigd de zitting bij te wonen bij aangetekend verzonden brief van 5 september 2003 waarvan de handtekening voor ontvangst ter 's hofs griffie retour is ontvangen, toen zonder bericht van verhindering niet verschenen.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, geboren in 19.. en gehuwd, was in het onderhavige jaar werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
2.2 Belanghebbendes schoonouders wonen in het voormalige Joegoslavië. Hij heeft vele jaren zijn schoonouders financiëel ondersteund. Met ingang van het jaar 1998 heeft de inspecteur deze ondersteuning niet als buitengewone lasten in aftrek toegelaten.
2.3 Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 heeft belanghebbende onder meer rente van schulden en kosten van geldleningen ten behoeve van zijn eigen woning in aftrek gebracht, alsmede premies voor lijfrenten, giften en buitengewone lasten wegens kosten van levensonderhoud van zijn schoonouders. Van de diverse potentiële aftrekposten heeft belanghebbende na verzoeken daartoe van de inspecteur niet alle schriftelijke bewijsstukken kunnen tonen.
2.4 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur het aangegeven belastbare inkomen gecorrigeerd ten aanzien van het huurwaardeforfait en de rente van schulden van de eigen woning, de ontvangen rente, de aftrekbare premies van lijfrenten, de rente van schulden, de buitengewone lasten en de aftrek van giften.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of het belastbaar inkomen door de inspecteur te hoog is vastgesteld met betrekking tot de kosten van geldlening ten aanzien van de eigen woning, de betaalde rente voor leasecontracten, de giftenaftrek en de aftrek van buitengewone lasten ter zake van de ondersteuning van de schoonouders. Tevens is in geschil het antwoord op de vraag of de heffingsrente terecht in rekening is gebracht.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift:
De aangifte wordt jaar na jaar laat behandeld, de gelijktijdig gedane aangiften van echtgenote en kinderen worden veel sneller behandeld. Verder wordt de aangifte steeds "met de loep" behandeld, moet belanghebbende bewijzen in plaats van aannemelijk maken en wordt hem meegedeeld dat hem zijn recht om persoonlijk te worden gehoord wordt ontzegd. Terwijl de behandelend ambtenaar 9 maanden de tijd neemt om het bezwaar te behandelen, moet belanghebbende op een termijn van 3 weken reageren. Hierom behoort geen heffingsrente in rekening te worden gebracht.
Reeds gedurende 18 jaar worden de schoonouders ondersteund, hetgeen steeds als buitengewone lasten is geaccepteerd. Door de oorlog in Joegoslavië was er in 1999 geen betalingsverkeer mogelijk en wilden ook de autoriteiten in dat land niet meewerken om de benodigde verklaringen te verstrekken. Er is genoeg aangetoond dat de ondersteuning heeft plaatsgevonden.
De giften aan de kerk zijn per cheque gedaan, de controlerend ambtenaar had aan de omvang van deze giften in vorige jaren kunnen zien dat het bedrag in 1999 niet extreem hoog was.
De overige giften zijn gedaan via een andere bank, waarvan de afschriften er niet meer zijn.
De rentebetalingen op de leasecontracten betreffen drie contracten. De bewijstukken van twee contracten worden als bijlage bij het beroepschrift gevoegd.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting:
Met betrekking tot de ondersteuning van de schoonouders is in de Wet bepaald dat de uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond en in geld worden gedaan. Het door belanghebbende getoonde bankafschrift ter zake van een kasopname is daartoe niet voldoende. Ook een kostwinnersverklaring is door belanghebbende niet overgelegd.
Met betrekking tot de rente van schulden en kosten van geldleningen eigen woning en overige schulden, de aftrek premies voor lijfrenten en de aftrekbare giften is steeds een hoger bedrag in aftrek toegelaten dan waarvoor belanghebbende betalingsbewijzen voor het jaar 1999 heeft getoond, zodat de aanslag niet naar een te hoog belastbaar inkomen is vastgesteld.
Op grond van de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie van de Hoge Raad is de heffingsrente terecht in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is het recht om persoonlijk te worden gehoord niet ontzegd.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
6.1 Met betrekking tot de in rekening gebrachte heffingsrente moet worden geconstateerd dat tegen de als afzonderlijke voor bezwaar vatbare beschikking aan te merken vermelding van heffingsrente op het aanslagbiljet door belanghebbende geen bezwaarschrift is ingediend, noch bezwaren zijn geuit in het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Ook van een uitspraak van de inspecteur op een zodanig bezwaar is te dezen geen sprake. Alsdan is de mogelijkheid om in beroep te komen tegen het in rekening brengen van heffingsrente niet opengesteld, zodat belanghebbendes beroep, in zoverre het is gericht tegen de in rekening gebrachte heffingsrente, niet ontvankelijk.
6.2 Met betrekking tot de door belanghebbende bij het doen van aangifte in aftrek gebrachte rente van schulden en kosten van geldleningen, voor wat betreft de eigen woning in aanmerking te nemen op grond van het bepaalde in artikel 42a, eerste lid, van de Wet, en voor wat betreft overige schulden als persoonlijke verplichting in aanmerking te nemen op grond van het bepaalde in artikel 45 van de Wet, alsmede met betrekking tot de door belanghebbende in aftrek gebrachte premies voor lijfrenten, eveneens als persoonlijke verplichting in aanmerking te nemen op grond van het bepaalde in artikel 45 van de Wet, geldt dat op belanghebbende, als degene die de aftrek vraagt, de bewijslast rust van de betaling van deze rente en premies.
6.3 Noch bij het beroepschrift, noch als bijlage bij het verweerschrift, heeft het hof betalingsbewijzen aangetroffen waarvan de in aanmerking te nemen bedragen per aftrekcategorie de door de inspecteur bij de aanslagregeling in aanmerking genomen bedragen overtreffen. Ter zitting heeft de inspecteur daaraan toegevoegd dat andere betalingsbewijzen hem niet bekend zijn.
6.4 Naar 's hofs oordeel blijkt uit de gedingstukken niet op andere wijze van betaling van hogere bedragen dan hiervoor onder 6.3 is vermeld.
6.5 Belanghebbende is derhalve niet geslaagd in de bewijsvoering als bedoeld onder 6.2.
6.6 Ingevolge het bepaalde in artikel 46, lid 1, aanhef en onder a. ten tweede, van de Wet zijn buitengewone lasten onder meer de op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van aanverwanten in de rechte lijn onder de in deze bepaling genoemde voorwaarden en binnen de daar genoemde grenzen, mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond en in geld of in geldeenheden andere dan de gulden worden gedaan.
6.7 Belanghebbende, op wie ook hieromtrent de bewijslast rust, heeft daartoe een bankafschrift getoond ter zake van een kasopname ter grootte van het door hem in aanmerking genomen bedrag, alsmede een verzendbewijs gedateerd 11 januari 2000. Met het vorenstaande heeft belanghebbende naar 's hofs oordeel niet op enigerlei wijze aangetoond dat hij in 1999 zijn schoonouders financiëel heeft ondersteund als bedoeld in artikel 46 van de Wet.
6.8 Belanghebbende beroept zich op moeilijkheden van bewijsrechtelijke aard met betrekking tot deze ondersteuning. Bij Resolutie van 30 maart 1982, nummer 282-3183, (BNB 1982/125) is een regeling van tegemoetkomende aard gegeven voor gevallen met dergelijke moeilijkheden. Voor toepassing van deze regeling is echter als voorwaarde gesteld dat de belastingplichtige een schriftelijke verklaring overlegt, waaruit blijkt dat hij (mede-)kostwinner is van de betreffende verwanten. Zulk een verklaring heeft belanghebbende niet overgelegd, zodat ook deze Resolutie geen toepassing kan vinden.
6.9 De inspecteur heeft mitsdien terecht aftrek van buitengewone lasten ter zake van de ondersteuning geweigerd.
6.10 Belanghebbende stelt dat hem het recht om persoonlijk te worden gehoord is ontzegd. Kennelijk doelt belanghebbende op de laatste alinea van de aan hem gerichte brief van de inspecteur van 14 november 2001, waarin de inspecteur belanghebbende in de gelegenheid stelt "uitsluitend schriftelijk" te reageren op het in die brief gestelde. Uit deze passage kan echter het door belanghebbende gestelde niet worden afgeleid.
6.11 Van een afwijzing van een -ten processe overigens niet gebleken- verzoek tot persoonlijk horen van belanghebbende is niet gebleken.
6.12 Het overwogene onder 6.10 en 6.11 leidt niet tot vernietiging van de uitspraak.
6.13 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ten dele niet ontvankelijk is en voor het overige ongegrond.
6.14 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep niet ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de in rekening gebrachte heffingsrente en
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Gedaan op 10 februari 2004 door mr. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. Huiskes, raadsheer, en mr.drs. Strik, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mevr.mr. De Jong als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 18 februari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.