4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8n, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (: Urbm) wordt het verzoek om toekenning van de energiepremie bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet gedaan nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen, doch ten hoogste dertien werken na aanschaf van de voorziening.
4.2. Artikel 1, aanhef en onder 2, van de Regeling Energiepremie 2001 (: RE 2001) definieert het begrip aanschaf als volgt: het volledig in eigendom krijgen van het apparaat of de voorziening; de kosten moeten zijn betaald en het apparaat of de voorziening moet zijn aangebracht of geïnstalleerd en in gebruik genomen.
4.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de RE 2001 is een aanvraag tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald en de apparaten of voorzieningen zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik genomen.
4.4. Naar het oordeel van het gerechtshof brengt een redelijke uitleg van voornoemde bepalingen met zich mee dat de energiepremie moet worden aangevraagd ter zake van de aanschaf, doch niet eerder dan nadat het apparaat is betaald, aangebracht en in gebruik genomen.
4.5. Vaststaat dat de belanghebbende ter zake van de aanschaf van de in mei 2001 aangebrachte vloerisolatie alsmede ter zake van de aanschaf van de onder punt 2.1 b, c en d genoemde voorzieningen door middel van één premieformulier op 20 februari 2002 een verzoek om energiepremie heeft ingediend bij het energiebedrijf Nuon. Voorts staat vast dat de laatste betaling ter zake van de vloerisolatie in juli 2001 heeft plaatsgevonden, terwijl de laatste betaling ter zake van de overige aangebrachte voorzieningen op 30 januari 2002 is geschied. Gelet op het onder punt 4.4 overwogene is het gerechtshof met de inspecteur, nu van overige feiten en omstandigheden dan zojuist vermeld in dit verband niets is gesteld of gebleken, van oordeel dat de belanghebbende zijn verzoek om toekenning van energiepremie ter zake van de vloerisolatie niet tijdig heeft ingediend, hetgeen door de belanghebbende in zoverre niet zozeer is bestreden.
4.6. De belanghebbende stelt zich echter - kort gezegd - op het standpunt dat hij, op grond van het hem verstrekte premieformulier uit het jaar 2000 alsmede de hem gegeven inlichtingen door het energiebedrijf Nuon, heeft aangenomen dat zijn verzoek moest worden ingediend binnen dertien weken na de laatste betaling (30 januari 2002) van alle door hem aangebrachte energiebesparende maatregelen. Op het door de belanghebbende gebruikte premieformulier stond - naar de belanghebbende stelt - geen enkele voorwaarde genoemd omtrent het tijdig indienen van het formulier. Ter zitting heeft de belanghebbende nog aangegeven dat op het door hem gebruikte premieformulier - dat afwijkt van het bij het verweerschrift gevoegde voorbeeldformulier - wordt gevraagd naar de "Datum laatste betaling maatregel(en)", waaruit de belanghebbende onder meer heeft opgemaakt dat hij ter zake van alle aangebrachte voorzieningen één premieformulier kon indienen.
4.7. Het gerechtshof overweegt dat in het bij het verweerschrift gevoegde voorbeeldexemplaar van de bij het premieformulier voor het jaar 2000 behorende folder onder de kop "Hoe werkt het?" staat weergegeven dat het premieformulier binnen dertien weken na betaling naar het energiebedrijf dient te worden gestuurd. Voorts wordt in de folder onder de kop "Wilt u meer informatie?" vermeld dat de premievoorwaarden in de speciale brochure "Energiezuinig kopen en wonen" (waarin de Regeling Energiepremie 2000, die op de in casu relevante punten niet afwijkt van de RE 2001, is opgenomen) staan. De belanghebbende heeft niet gesteld dat een dergelijke folder niet tot het door hem gebruikte formulier behoorde. Het gerechtshof is dan ook van oordeel dat de belanghebbende op de hoogte had kunnen zijn van de voorwaarden omtrent de indiening van het premieformulier. Dat aan de belanghebbende een premieformulier uit het jaar 2000 is verstrekt en de premieformulieren uit latere jaren aangaande de termijn van indiening duidelijker zijn, doet aan voormeld oordeel niet af. Opmerking verdient nog dat naar het oordeel van het gerechtshof niet kan worden gezegd dat hetgeen op het premieformulier en in de folder staat vermeld niet strookt met het onder punt 4.4 overwogene.
4.8. Het gerechtshof is voorts van oordeel dat uit artikel 8n, vierde lid, onderdeel a van de Urbm (en de daarop gegeven parlementaire toelichting), de artikelen 12 en 17 van de RE 2001, alsmede paragraaf 2.4.8 van het Besluit van 30 december 1999, nr. VB99/2653 M (Mededeling 10), van de Staatssecretaris van Financiën volgt dat ten aanzien van verschillende aangebrachte voorzieningen één gecombineerde aanvraag kan worden ingediend. Het gerechtshof gaat er vanuit dat om die reden op het premieformulier wordt gesproken van maatregel(en). Belanghebbendes conclusie dat ter zake van meerdere voorzieningen gebruik kan worden gemaakt van één premieformulier is dan ook juist. De belanghebbende heeft hierbij echter miskend dat - naar het oordeel van het gerechtshof volgt uit het onder de punten 4.1 tot en met 4.4 overwogene - per aangebrachte voorziening rekening dient te worden gehouden met de aanvraagtermijn van dertien weken. Hoewel op het door de belanghebbende gebruikte premieformulier wordt gevraagd naar de "Datum laatste betaling maatregel(en)", kan hieruit naar het oordeel van het gerechtshof niet zonder enige twijfel worden afgeleid - hetgeen de belanghebbende heeft gedaan - dat de datum van de laatste betaling van alle aan zijn woning aangebrachte energiebesparende maatregelen bepalend is voor de aanvraagtermijn. De door het energiebedrijf Nuon gegeven inlichtingen (de aanvraag moet binnen dertien weken na de laatste betaling bij het Nuon binnen zijn) kunnen naar het oordeel van het gerechtshof evenmin zonder meer leiden tot belanghebbendes opvatting, nu gesteld noch gebleken is dat het Nuon de belanghebbende hierbij heeft meegedeeld dat de datum van de laatste betaling van alle aan zijn woning aangebrachte energiebesparende maatregelen bepalend is voor de termijn van indiening. De bedoelde datum van de laatste betaling ziet naar het oordeel van het gerechtshof op de datum waarop een aangebrachte voorziening geheel is (af)betaald. Het gerechtshof merkt op dat de belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de door hem - onder de punten 2.1 a, b, c en d genoemde - aangebrachte voorzieningen zodanig samenhangen dat zij als één voorziening zouden moeten worden aangemerkt.
4.9. Gelet op het onder punt 4.8 overwogene, is het gerechtshof van oordeel dat de belanghebbende aan het hem verstrekte premieformulier alsmede aan de hem door het Nuon gegeven inlichtingen niet het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat zijn verzoek moest worden ingediend binnen dertien weken na de laatste betaling van alle door hem aangebrachte energiebesparende maatregelen.
4.10. Anders dan de belanghebbende stelt, kan naar het oordeel van het gerechtshof niet worden gezegd dat de inspecteur in de beschikking van 5 juli 2002 dan wel in de bestreden uitspraak heeft geweigerd in te gaan op belanghebbendes argumenten.
4.11. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.