ECLI:NL:GHLEE:2004:AO4458

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1785/02 Energiepremie
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.S. Pruiksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van energiepremie voor vloerisolatie en de tijdige indiening van het verzoek

In deze zaak gaat het om de toekenning van een energiepremie aan de belanghebbende voor vloerisolatie. De belanghebbende diende op 20 februari 2002 een verzoek in bij het energiebedrijf Nuon voor de toekenning van de premie, maar dit verzoek werd deels afgewezen op 6 juni 2002. De reden voor de afwijzing was dat het verzoek voor de vloerisolatie niet tijdig was ingediend, aangezien de laatste betaling voor deze isolatie in juli 2001 had plaatsgevonden. De belanghebbende was van mening dat hij het verzoek binnen dertien weken na de laatste betaling van alle energiebesparende maatregelen kon indienen, maar het gerechtshof oordeelde dat de aanvraag per aangebrachte voorziening moest worden gedaan, en dat de termijn van dertien weken begon na de laatste betaling voor die specifieke voorziening.

De belanghebbende heeft in beroep gesteld dat hij op basis van het premieformulier en de informatie van Nuon in de veronderstelling verkeerde dat hij één formulier voor alle maatregelen kon indienen. Het gerechtshof heeft echter geoordeeld dat de belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen aan de verstrekte informatie, omdat de voorwaarden voor de indiening duidelijk waren vermeld in de bijbehorende folder. Het hof concludeert dat de belanghebbende zijn verzoek om toekenning van de energiepremie voor de vloerisolatie niet tijdig heeft ingediend, en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen en de noodzaak om de voorwaarden goed te begrijpen. Het gerechtshof heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing werd op 20 februari 2004 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1785/02 20 februari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid grote ondernemingen van de belastingdienst te Groningen, onderdeel Team Energiepremies te Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem door de inspecteur afgegeven beschikking inzake belanghebbendes verzoek om toekenning van energiepremie.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De belanghebbende heeft op 20 februari 2002 bij het energiebedrijf Nuon een verzoek om toekenning van energiepremie als bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (: de Wet) ingediend. Op 6 juni 2002 heeft genoemd energiebedrijf dit verzoek deels afgewezen.
1.2. Bij brief, ingekomen bij de inspecteur op 25 juni 2002, heeft de belanghebbende zich gewend tot de inspecteur met het verzoek over het onder punt 1.1 bedoelde verzoek een uitspraak te doen. Bij beschikking met dagtekening 5 juli 2002 heeft de inspecteur belanghebbendes verzoek eveneens (deels) afgewezen.
1.3. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 29 augustus 2002 de onder punt 1.2 bedoelde beschikking gehandhaafd.
1.4. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 20 september 2002 bij het gerechtshof is ingekomen.
1.5. De inspecteur heeft op 29 november 2002 een verweerschrift (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 15 december 2003, gehouden te Assen, alwaar de belanghebbende aanwezig was. De inspecteur, van wie het gerechtshof vóór de zitting een ontvangstbevestiging met handtekening betreffende de aan hem (aangetekend) gezonden uitnodiging voor de zitting retour heeft ontvangen, is niet ter zitting verschenen.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Aan belanghebbendes woning gelegen aan de a-wijk 4a te Z is aangebracht:
a. 61 vierkante meter vloerisolatie;
b. 60 vierkante meter gevelisolatie;
c. 141 vierkante meter dak- of vlieringisolatie;
d. 15,57 vierkante meter HR++ glas met een spouw groter dan of gelijk aan 15 mm.
2.2. De vloerisolatie is geleverd en in mei 2001 aangebracht door A B.V. te L. De gevelisolatie, dak- of vlieringisolatie en het HR++ glas is door Handelsonderneming B B.V. te M geleverd en aangebracht. De laatste betaling door de belanghebbende aan A B.V. (factuur van 11 juni 2001) heeft in juli 2001 plaatsgevonden, terwijl de laatste betaling aan Handelsonderneming B op 30 januari 2002 is geschied.
2.3. In verband met de onder punt 2.1 bedoelde aangebrachte energiebesparende voorzieningen aan zijn woning heeft de belanghebbende op 20 februari 2002 bij het energiebedrijf Nuon door middel van één aan hem verstrekt premieformulier uit het jaar 2000 een verzoek om toekenning van energiepremie(s) als bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet ingediend.
2.4. Op 6 juni 2002 heeft het energiebedrijf het verzoek om toekenning van energiepremie deels afgewezen. Het energiebedrijf heeft ter zake van de aangebrachte gevelisolatie, dak- of vlieringisolatie en HR++glas energiepremie toegekend. Ten aanzien van de aangebrachte vloerisolatie heeft het energiebedrijf belanghebbendes verzoek om energiepremie afgewezen. Als reden hiervoor heeft het energiebedrijf aangegeven dat de belanghebbende zijn verzoek om energiepremie ter zake van de vloerisolatie niet binnen dertien weken na de laatste betaling heeft ingediend.
2.5. De belanghebbende heeft zich op 25 juni 2002 gewend tot de inspecteur met het verzoek over het onder punt 2.3 bedoelde verzoek een uitspraak te doen. Bij beschikking d.d. 5 juli 2002 heeft de inspecteur belanghebbendes verzoek om energiepremie ter zake van de vloerisolatie eveneens afgewezen. Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak deze beschikking gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of belanghebbendes verzoek om toekenning van energiepremie ter zake van de vloerisolatie terecht is afgewezen.
3.2. De belanghebbende stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat hij, gelet op het hem verstrekte premieformulier uit het jaar 2000 alsmede de hem gegeven inlichtingen door het energiebedrijf Nuon, in de veronderstelling verkeerde dat zijn verzoek moest worden ingediend binnen dertien weken na de laatste betaling (30 januari 2002) van alle door hem aangebrachte energiebesparende maatregelen. Hij is derhalve van mening dat zijn verzoek om toekenning van energiepremie ter zake van de vloerisolatie ten onrechte is afgewezen.
3.3. De inspecteur huldigt de opvatting dat terecht niet aan belanghebbendes verzoek is tegemoetgekomen.
1.1. Het gerechtshof gaat er vanuit dat de hoogte van de door de belanghebbende aangevraagde energiepremie ad € 276,81 tussen partijen niet in geschil is.
1.5. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De belanghebbende heeft ter zitting nog gewezen op de omstandigheid dat het door hem ingediende premieformulier, waarin wordt gevraagd naar de "Datum laatste betaling maatregel(en)", afwijkt van het bij het verweerschrift gevoegde voorbeeldexemplaar van een premieformulier voor het jaar 2000. Overigens heeft hij aan zijn standpunten geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8n, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (: Urbm) wordt het verzoek om toekenning van de energiepremie bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet gedaan nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen, doch ten hoogste dertien werken na aanschaf van de voorziening.
4.2. Artikel 1, aanhef en onder 2, van de Regeling Energiepremie 2001 (: RE 2001) definieert het begrip aanschaf als volgt: het volledig in eigendom krijgen van het apparaat of de voorziening; de kosten moeten zijn betaald en het apparaat of de voorziening moet zijn aangebracht of geïnstalleerd en in gebruik genomen.
4.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de RE 2001 is een aanvraag tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald en de apparaten of voorzieningen zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik genomen.
4.4. Naar het oordeel van het gerechtshof brengt een redelijke uitleg van voornoemde bepalingen met zich mee dat de energiepremie moet worden aangevraagd ter zake van de aanschaf, doch niet eerder dan nadat het apparaat is betaald, aangebracht en in gebruik genomen.
4.5. Vaststaat dat de belanghebbende ter zake van de aanschaf van de in mei 2001 aangebrachte vloerisolatie alsmede ter zake van de aanschaf van de onder punt 2.1 b, c en d genoemde voorzieningen door middel van één premieformulier op 20 februari 2002 een verzoek om energiepremie heeft ingediend bij het energiebedrijf Nuon. Voorts staat vast dat de laatste betaling ter zake van de vloerisolatie in juli 2001 heeft plaatsgevonden, terwijl de laatste betaling ter zake van de overige aangebrachte voorzieningen op 30 januari 2002 is geschied. Gelet op het onder punt 4.4 overwogene is het gerechtshof met de inspecteur, nu van overige feiten en omstandigheden dan zojuist vermeld in dit verband niets is gesteld of gebleken, van oordeel dat de belanghebbende zijn verzoek om toekenning van energiepremie ter zake van de vloerisolatie niet tijdig heeft ingediend, hetgeen door de belanghebbende in zoverre niet zozeer is bestreden.
4.6. De belanghebbende stelt zich echter - kort gezegd - op het standpunt dat hij, op grond van het hem verstrekte premieformulier uit het jaar 2000 alsmede de hem gegeven inlichtingen door het energiebedrijf Nuon, heeft aangenomen dat zijn verzoek moest worden ingediend binnen dertien weken na de laatste betaling (30 januari 2002) van alle door hem aangebrachte energiebesparende maatregelen. Op het door de belanghebbende gebruikte premieformulier stond - naar de belanghebbende stelt - geen enkele voorwaarde genoemd omtrent het tijdig indienen van het formulier. Ter zitting heeft de belanghebbende nog aangegeven dat op het door hem gebruikte premieformulier - dat afwijkt van het bij het verweerschrift gevoegde voorbeeldformulier - wordt gevraagd naar de "Datum laatste betaling maatregel(en)", waaruit de belanghebbende onder meer heeft opgemaakt dat hij ter zake van alle aangebrachte voorzieningen één premieformulier kon indienen.
4.7. Het gerechtshof overweegt dat in het bij het verweerschrift gevoegde voorbeeldexemplaar van de bij het premieformulier voor het jaar 2000 behorende folder onder de kop "Hoe werkt het?" staat weergegeven dat het premieformulier binnen dertien weken na betaling naar het energiebedrijf dient te worden gestuurd. Voorts wordt in de folder onder de kop "Wilt u meer informatie?" vermeld dat de premievoorwaarden in de speciale brochure "Energiezuinig kopen en wonen" (waarin de Regeling Energiepremie 2000, die op de in casu relevante punten niet afwijkt van de RE 2001, is opgenomen) staan. De belanghebbende heeft niet gesteld dat een dergelijke folder niet tot het door hem gebruikte formulier behoorde. Het gerechtshof is dan ook van oordeel dat de belanghebbende op de hoogte had kunnen zijn van de voorwaarden omtrent de indiening van het premieformulier. Dat aan de belanghebbende een premieformulier uit het jaar 2000 is verstrekt en de premieformulieren uit latere jaren aangaande de termijn van indiening duidelijker zijn, doet aan voormeld oordeel niet af. Opmerking verdient nog dat naar het oordeel van het gerechtshof niet kan worden gezegd dat hetgeen op het premieformulier en in de folder staat vermeld niet strookt met het onder punt 4.4 overwogene.
4.8. Het gerechtshof is voorts van oordeel dat uit artikel 8n, vierde lid, onderdeel a van de Urbm (en de daarop gegeven parlementaire toelichting), de artikelen 12 en 17 van de RE 2001, alsmede paragraaf 2.4.8 van het Besluit van 30 december 1999, nr. VB99/2653 M (Mededeling 10), van de Staatssecretaris van Financiën volgt dat ten aanzien van verschillende aangebrachte voorzieningen één gecombineerde aanvraag kan worden ingediend. Het gerechtshof gaat er vanuit dat om die reden op het premieformulier wordt gesproken van maatregel(en). Belanghebbendes conclusie dat ter zake van meerdere voorzieningen gebruik kan worden gemaakt van één premieformulier is dan ook juist. De belanghebbende heeft hierbij echter miskend dat - naar het oordeel van het gerechtshof volgt uit het onder de punten 4.1 tot en met 4.4 overwogene - per aangebrachte voorziening rekening dient te worden gehouden met de aanvraagtermijn van dertien weken. Hoewel op het door de belanghebbende gebruikte premieformulier wordt gevraagd naar de "Datum laatste betaling maatregel(en)", kan hieruit naar het oordeel van het gerechtshof niet zonder enige twijfel worden afgeleid - hetgeen de belanghebbende heeft gedaan - dat de datum van de laatste betaling van alle aan zijn woning aangebrachte energiebesparende maatregelen bepalend is voor de aanvraagtermijn. De door het energiebedrijf Nuon gegeven inlichtingen (de aanvraag moet binnen dertien weken na de laatste betaling bij het Nuon binnen zijn) kunnen naar het oordeel van het gerechtshof evenmin zonder meer leiden tot belanghebbendes opvatting, nu gesteld noch gebleken is dat het Nuon de belanghebbende hierbij heeft meegedeeld dat de datum van de laatste betaling van alle aan zijn woning aangebrachte energiebesparende maatregelen bepalend is voor de termijn van indiening. De bedoelde datum van de laatste betaling ziet naar het oordeel van het gerechtshof op de datum waarop een aangebrachte voorziening geheel is (af)betaald. Het gerechtshof merkt op dat de belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de door hem - onder de punten 2.1 a, b, c en d genoemde - aangebrachte voorzieningen zodanig samenhangen dat zij als één voorziening zouden moeten worden aangemerkt.
4.9. Gelet op het onder punt 4.8 overwogene, is het gerechtshof van oordeel dat de belanghebbende aan het hem verstrekte premieformulier alsmede aan de hem door het Nuon gegeven inlichtingen niet het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat zijn verzoek moest worden ingediend binnen dertien weken na de laatste betaling van alle door hem aangebrachte energiebesparende maatregelen.
4.10. Anders dan de belanghebbende stelt, kan naar het oordeel van het gerechtshof niet worden gezegd dat de inspecteur in de beschikking van 5 juli 2002 dan wel in de bestreden uitspraak heeft geweigerd in te gaan op belanghebbendes argumenten.
4.11. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 20 februari 2004 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde vice-president in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en voornoemde griffier.
Op 25 februari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.