ECLI:NL:GHLEE:2004:AO4925

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-180071-03
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Zwerwer
  • J. Dijkstra
  • M. van der Woude
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging en bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 4 maart 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging en had hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de vrijlating van de verdachte op 23 oktober 2002 geen nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden die de belaging zouden onderbouwen. Hierdoor oordeelde het hof dat het verband met de eerdere veroordeling te ver verwijderd was om het primair telastegelegde bestanddeel 'stelselmatig' te kunnen bewijzen. De verdachte werd vrijgesproken van de belaging van [betrokkene 1].

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de bedreiging met een misdrijf tegen het leven, alsook zware mishandeling, niet bewezen kon worden, waardoor de verdachte ook van het subsidiair telastegelegde werd vrijgesproken. Het hof verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De kosten van het geding werden aan de benadeelde partij opgelegd, maar deze werden begroot op nihil.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging met betrekking tot het primair telastegelegde voor zover dit betrekking had op [betrokkene 2]. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straf werd afgewezen. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, met mevrouw Boersma als griffier. De zaak illustreert de zorgvuldigheid waarmee het hof omgaat met de bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen van belaging en bedreiging.

Uitspraak

Parketnummer: 24-180071-03
Arrest d.d. 4 maart 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen d.d. 10 juli 2003 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Gosselaar, advocaat te Winschoten.
Het vonnis waarvan beroep.
De politierechter in de rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft voorts op de vordering tot tenuitvoerlegging en op de vordering van de benadeelde partij beslist, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 16 juli 2003 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 19 februari 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Het hof verklaart het openbaar ministerie met betrekking tot het primair telastegelegde voor zover betrekking hebbende op [betrokkene 2] niet-ontvankelijk in de vervolging, aangezien met betrekking tot dat feit noch een klacht is ingediend, noch in de verklaring van genoemde [betrokkene 2] een verzoek tot vervolging van verdachte is opgenomen.
Vrijspraak.
Het primair telastegelegde voor zover betrekking hebbende op [betrokkene 1] heeft zich voorgedaan ongeveer twee en een halve maand na het einde van de gevangenisstraf, waartoe de verdachte op 18 juni 2002 door de rechtbank te Groningen was veroordeeld wegens belaging van [betrokkene 1]. Ter zitting is niet gebleken dat er zich behoudens het telastegelegde meerdere incidenten hebben voorgedaan sinds de verdachte op 23 oktober 2002 op vrije voeten is gekomen. Het verband met de belaging waarvoor verdachte eerder is veroordeeld acht het hof derhalve te verwijderd om tot bewezenverklaring van het primair telastegelegde bestanddeeel "stelselmatig" te kunnen komen, zodat verdachte van het primair telastegelegde voor zover betrekking hebbende op [betrokkene 1] moet worden vrijgesproken.
Voorts acht het hof niet bewezen, dat verdachte [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, zodat verdachte ook van het subsidiair telastegelegde moet worden vrijgesproken.
Benadeelde partij.
Gebleken is, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Tenuitvoerlegging.
Bij vonnis van de rechtbank te Groningen d.d. 18 juni 2002, is verdachte veroordeeld tot (onder meer) 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Blijkens het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 15 oktober 2002 en is de proeftijd in gegaan op 16 oktober 2002. De officier van justitie vordert d.d. 24 april 2003 dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde straf, omdat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een of meer strafbare feiten, zoals telastegelegd in de dagvaarding met parketnummer 070018-03-02 (het hof leest: 18/070018-03).
Nu de verdachte ter zake van het telastegelegde onder parketnummer 18/070018-03 niet wordt veroordeeld, dient de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van voormelde straf te worden afgewezen.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het openbaar ministerie met betrekking tot het primair telastegelegde voor zover betrekking hebbende op [betrokkene 2] niet-ontvankelijk in de vervolging;
verklaart het verdachte als voormeld primair telastegelegde voor zover betrekking hebbende op [betrokkene 1] en het subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Groningen d.d. 18 juni 2002.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Zwerwer, voorzitter, Dijkstra en Van der Woude, in tegenwoordigheid van mevrouw Boersma als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.