ECLI:NL:GHLEE:2004:AO5352

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001124-03
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Hermans
  • A. Gorter
  • J. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van moord met een gevangenisstraf van acht jaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 maart 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, die samen met een mededader betrokken was bij de moord op haar ex-partner, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De feiten vonden plaats op 7 en 8 september 2002, toen de verdachte en haar mededader naar Drachten gingen om de ex-partner van de verdachte, die haar lastigviel, te confronteren. Getuigenverklaringen wezen erop dat de verdachte de mededader had opgeruid om mee te gaan en dat zij op verschillende manieren betrokken was bij de gebeurtenissen die leidden tot de moord. Het hof oordeelde dat de verdachte als medepleger van de moord moest worden aangemerkt, ondanks het feit dat de mededader de dodelijke steekwonden toebracht. Het hof nam in zijn overwegingen mee dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens had, maar oordeelde dat dit niet leidde tot strafuitsluiting. De ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel werden zwaar meegewogen in de strafmaat. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een zwaardere straf op dan door de advocaat-generaal was gevorderd, waarbij het hof de aanstichtende rol van de verdachte benadrukte. De benadeelde partij, een erfgenaam van het slachtoffer, kreeg schadevergoeding toegewezen voor de kosten van de lijkbezorging.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001124-03
Arrest d.d. 10 maart 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 5 augustus 2003, in de strafzaak tegen:
(verdachte),
geboren op (geboortedatum) te (geboorteplaats),
ingeschreven te (adres),
thans verblijvende in Huis van Bewaring De Vecht,
Zandpad 3, 3631 NK Nieuwersluis,
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman,
mr. K.J. Meijer, advocaat te Sint Annaparochie.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft haar een maatregel opgelegd en heeft voorts beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op 15 augustus 2003 respectievelijk op 5 augustus 2003 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek op zijn terechtzittingen van 30 januari 2004 en 25 februari 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Nadere bewijsoverwegingen
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met (mededader) schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord op (slachtoffer).
Opzet
Op grond van onder andere de verklaringen van (getuige 1), (getuige 2), (taxichauffeur), (mededader) en de verdachte acht het hof bewezen dat verdachtes opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet, erop was gericht (1) (slachtoffer) van het leven te beroven en (2) dat tezamen en in vereniging met (mededader) te doen.
Op basis van de gedingstukken is het volgende komen vast te staan omtrent de gebeurtenissen op zaterdag 7 september 2002 en zondag 8 september 2002.
Op zaterdagavond was een aantal personen aanwezig in het perceel (adres) te Burgum, de woning van (partner verdachte), de toenmalige vriend en huidige echtgenoot van verdachte. Onder deze personen bevonden zich de getuigen (getuige 1) en (getuige 2), (partner verdachte), (mededader) en verdachte.
De telefoon ging deze avond meermalen over. Het bleek dat (slachtoffer), het latere slachtoffer en de ex-vriend van verdachte, en een vriend van hem, genaamd (betrokkene), contact zochten met verdachte.
(getuige 1) heeft op de terechtzitting van het hof verklaard uit de mond van verdachte te hebben vernomen dat zij er genoeg van had, dat (slachtoffer) haar die avond meermalen opbelde en dat hij haar na het beëindigen van hun relatie steeds lastig viel. Verdachte wilde nog dezelfde avond naar (slachtoffer) toe om hem duidelijk te maken dat hij moest stoppen met haar lastig te vallen, aldus (getuige 1). Voorts heeft (getuige 1) verklaard dat verdachte per se (mededader) mee wilde hebben naar de woning van (slachtoffer) in Drachten en dat zij hem heeft opgeruid. "(verdachte) was de opruister", aldus letterlijk (getuige 1), die ook nog heeft verklaard dat de waarschuwingen van (partner verdachte), (getuige 2) en hemzelf, erop neerkomende dat (mededader) en verdachte niet naar Drachten, naar (slachtoffer), zouden moeten gaan omdat daar alleen maar ellende van zou komen, de verdachte en (mededader) er niet van hebben weerhouden naar Drachten te gaan.
(getuige 2) heeft op de zitting van het hof verklaard dat verdachte de telefoontjes van (slachtoffer) die avond als bedreigend ervoer en dat daardoor de sfeer in de woning steeds meer gespannen werd. Verdachte werd kwaad en wilde (slachtoffer) gaan opzoeken om hem eens even te vertellen dat hij moest stoppen met bellen en haar lastig vallen, aldus (getuige 2). Voorts heeft (getuige 2) verklaard dat de verdachte (mededader) heeft opgeruid mee te gaan naar (slachtoffer) en dat beiden uiteindelijk naar Drachten vertrokken. De waarschuwingen van (getuige 1), (partner verdachte) en haarzelf konden (mededader) en verdachte niet op andere gedachten brengen, aldus (getuige 2), die verder heeft verklaard:
- dat verdachte (partner verdachte) vroeg nog één keer een nummer van een bepaalde CD te draaien, omdat zij nu voor het laatst bij hem was;
- dat verdachte zei dat haar kleding wel naar het Leger des Heils kon worden gebracht, omdat zij die nacht op het politiebureau terecht zou komen;
- dat verdachte zei dat zij op het politiebureau één keer zou mogen bellen en dat zij dan (partner verdachte) zou bellen; hij zou dan een advocaat voor haar kunnen bellen.
Het hof acht de verklaringen van (getuige 1) en (getuige 2) geloofwaardig, zowel omdat hun verklaringen op essentiële punten overeenstemmen, als omdat zij zich - nadat zij van de dood van (slachtoffer) hadden vernomen - uit eigen beweging met de politie in verbinding hebben gesteld om over het gebeuren in het huis van (partner verdachte) te verklaren. Zij meenden dat te moeten doen omdat het van belang kon zijn voor het onderzoek. Het hof is overtuigd van de oprechtheid van deze bedoeling. Overigens vinden de verklaringen van (getuige 1) en (getuige 2) steun in de verklaring van (partner verdachte) voor het hof, die eveneens erop neerkomt dat getracht is verdachte en haar mededader ervan te weerhouden (slachtoffer) op te zoeken.
Verdachte en (mededader) hebben nochtans besloten naar (slachtoffer) te gaan. (taxichauffeur), een illegale taxichauffeur, bracht hen van Burgum naar Drachten. Verdachte heeft verklaard dat zij (taxichauffeur) de weg heeft gewezen naar de woning van (slachtoffer) en dat zij na afloop de taxirit heeft betaald.
(taxichauffeur) heeft op de zitting van het hof verklaard dat vlak vóór Drachten een sanitaire stop werd gemaakt omdat de verdachte en (mededader) moesten plassen en dat hij tijdens deze stop zag dat er een mes in zijn taxi lag. Voorts heeft (taxichauffeur) verklaard dat hij (mededader) en verdachte daarop heeft gevraagd, wat zij met dat mes moesten, en beiden heeft voorgehouden dat wanneer zij iemand met een mes zouden steken zij zichzelf zouden steken. Volgens (taxichauffeur) moet de verdachte deze woorden hebben gehoord.
Het hof twijfelt niet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige (taxichauffeur), gelet op de overtuigende en consistente wijze waarop hij ter terechtzitting van het hof verslag heeft gedaan van wat hij tijdens de taxirit naar Drachten heeft gezien, gevraagd en gezegd. De omstandigheid dat hij zich bij de politie niet direct alles kon herinneren, doet hieraan niet af. De verklaring die de getuige daarvoor heeft gegeven, namelijk dat in een later stadium 's nachts alles weer als een film voor hem werd afgespoeld en dat hij daarvan onmiddellijk notities heeft gemaakt, acht het hof geloofwaardig. De getuige heeft deze notities ter terechtzitting op verzoek van het hof voorgelezen en op indringende vragen van het hof niet van enige twijfel over de juistheid van deze herinnering doen blijken. Het hof acht niet aannemelijk dat de latere herinnering is gestuurd of beïnvloed door de verhoren die de getuige zijn afgenomen.
Verdachte heeft in haar verklaring van 21 augustus 2003 (pagina 115 e.v. van het aanvullend dossierproces-verbaal) verklaard dat zij er tijdens de taxirit van Burgum naar Drachten achter kwam dat er een mes was meegenomen. Voorts heeft verdachte verklaard dat zij op het moment dat (mededader) en zij in Drachten de taxi verlieten en naar de centrale toegangsdeur van de flat waar (slachtoffer) woonde liepen, wist dat (mededader) het mes bij zich had.
De verdediging heeft aangevoerd dat deze verklaring niet bruikbaar is voor het bewijs, omdat verdachte door de hele sfeer rondom het verhoor werd gedwongen een haarzelf belastende verklaring af te leggen die niet overeenstemt met de waarheid. Het hof verwerpt dit verweer. Na grondig onderzoek, hieruit bestaande dat de videoband van het verhoor van de verdachte van 21 augustus 2003 ter terechtzitting (gedeeltelijk) is afgespoeld en dat dit opgenomen verhoor op verzoek van het hof woordelijk is uitgeschreven en vervolgens is bestudeerd, is het hof ervan overtuigd geraakt dat het verhoor van 21 augustus 2003 op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte haar verklaring van 21 augustus 2003 niet in vrijheid heeft kunnen afleggen. Ook anderszins twijfelt het hof niet aan de juistheid van die verklaring. Het hof bezigt deze verklaring mede voor het bewijs.
In Drachten verlieten (mededader) en verdachte de taxi en liepen zij naar de centrale toegangsdeur van de flat waar (slachtoffer) woonde. Verdachte belde aan via de intercominstallatie en deed tegenover (slachtoffer) voorkomen dat zij alleen was. Of (slachtoffer) nu wel of niet de deur heeft geopend - het dossier bevat daar géén eenduidige verklaringen over - vast staat dat op het moment dat een aantal personen de flat verliet verdachte direkt de geopende toegangsdeur openhield, zodat zij en (mededader) de flat binnen konden gaan. Met de lift gingen beiden naar de etage waarop (slachtoffer) woonde. Aangekomen bij zijn appartement belde verdachte aan en (slachtoffer) deed open.
Over wat er zich in de woning van (slachtoffer) precies heeft afgespeeld, zijn door de verdachte en (mededader) diverse verklaringen afgelegd, die op cruciale onderdelen uiteenlopen. Die verklaringen zijn voor het hof echter de enige kenbron van wat zich in de woning van (slachtoffer) heeft afgespeeld.
Gelezen deze verklaringen en indachtig de overige gedingstukken is het hof tot de overtuiging gekomen dat het (mededader) is geweest die, met voormeld mes, de dodelijke steekverwondingen heeft toegebracht. Het hof hecht geloof aan de bekennende verklaringen die (mededader) tot op de terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd en wijst zijn latere verklaring, inhoudende dat niet hij, maar verdachte, de dodelijke wonden heeft toegebracht, van de hand. In juridische zin wordt het toebrengen van de dodelijke steekverwondingen echter mede aan verdachte toegerekend, zoals het hof ook in de bewezenverklaring tot uitdrukking zal brengen.
Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, bezien in onderling verband en samenhang, leidt het hof af:
- dat verdachte welbewust (slachtoffer) is gaan opzoeken, omdat zij hem duidelijk wilde maken dat zij genoeg ervan had dat hij haar steeds lastig viel en in het bijzonder, dat hij haar die avond steeds opbelde;
- dat verdachte verwachtte dat zij op het politiebureau terecht zou komen en dat zij (partner verdachte) dan zou bellen, zodat hij een advocaat voor haar kon bellen;
- dat verdachte op een bepaald moment wist dat (mededader) een mes had meegenomen;
- dat verdachte wist dat (mededader) het mes meenam in de flat waar (slachtoffer) woonde;
- dat verdachte nadat zij te weten was gekomen dat (mededader) een mes bij zich had, niet op haar plan om (slachtoffer) op te gaan zoeken, is teruggekomen en zich op geen enkele wijze van de handelingen van (mededader) heeft gedistantieerd.
Onder deze omstandigheden oordeelt het hof dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat (slachtoffer) door het bezoek dat zij en (mededader) hem zouden brengen om het leven zou komen. Verdachte heeft deze kans willens en wetens "op de koop toegenomen" en zij dacht niet dat een en ander wel goed zou aflopen, omdat zij verwachtte op het politiebureau te belanden.
Voorts oordeelt het hof dat verdachte als medepleger van het om het leven brengen van (slachtoffer) moet worden aangemerkt. Dat niet verdachte maar (mededader) de dodelijke steekwonden heeft toegebracht, staat hier niet aan in de weg. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen hebben verdachte en (mededader) zo bewust, nauw en volledig samengewerkt dat bewezen kan worden dat zij (slachtoffer) tezamen en in vereniging van het leven hebben beroofd. Verdachte heeft (mededader) opgeruid mee te gaan naar (slachtoffer), verdachte heeft (taxichauffeur) de weg naar de woning van (slachtoffer) gewezen en hem de taxirit betaald, verdachte heeft de centrale toegangsdeur van de flat opengehouden, verdachte heeft bij (slachtoffer) aangebeld. Voorts heeft de verdachte zich op geen enkele wijze van (mededader), die naar zij wist een mes bij zich had, gedistantieerd.
Voorbedachte raad
Voor bewijs van "voorbedachten rade" - in de tenlastelegging nader uitgedrukt met de woorden "na kalm beraad en rustig overleg" - is voldoende, dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
In de onderhavige zaak is aan dit criterium voldaan. Vanaf het moment dat verdachte besloot (slachtoffer) op te zoeken en ook nadat zij wetenschap had gekregen van het feit dat (mededader) een mes had meegenomen, heeft zij, de verdachte, voldoende tijd gehad zich te beraden op het te nemen respectievelijk genomen besluit (slachtoffer) opzettelijk - in voorwaardelijke zin - van het leven te beroven. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat in Burgum een aantal personen de verdachte heeft gewaarschuwd naar Drachten, naar (slachtoffer), te gaan omdat daar alleen maar ellende van zou komen en dat (taxichauffeur) tijdens de taxirit van Burgum naar Drachten verdachte heeft voorgehouden dat wanneer zij een ander met een mes zou steken zij zichzelf zou steken.
Bewezenverklaring
Ten aanzien van verdachte acht het hof bewezen dat:
primair:
zij in de nacht van 7 op 8 september 2002 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en haar mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die (slachtoffer) meermalen met een mes in het lichaam gestoken, waardoor onder meer de lichaamsslagader van die voornoemde (slachtoffer) is beschadigd, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
primair:
medeplegen van moord.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is een "Voorlichtingsrapport" uitgebracht door de Reclassering Nederland. Dit rapport, gedateerd 25 november 2002 en opgemaakt door J.J. Zwart, reclasseringswerker, houdt onder andere in:
"Samenvattend komen wij tot de volgende conclusies:
- De jeugd van betrokkene kenmerkte zich door verwaarlozing, mishandeling, seksueel misbruik en in de steek gelaten worden.
- Dit had tot gevolg dat betrokkene in haar volwassen leven relaties aanging met mannen die haar minachtten, mishandelden of in de steek lieten. Daar had ze zelf een aandeel in.
- Ze vluchtte in verschillende relaties omdat ze niet alleen kon zijn. Want als ze alleen was ging ze piekeren en als ze piekerde ging ze zich slecht en minderwaardig voelen.
- Als ze zich slecht voelde ging (verdachte) alcohol en/of drugs gebruiken om deze vervelende gevoelens te verdoven. Daarmee koos ze voor een risicovol bestaan wat er onder andere toe leidde dat ze een aantal malen met Justitie in aanraking kwam."
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niet te weten wat een jeugd is en dat zij in haar leven als volwassene daarvan nog altijd de gevolgen ondervindt; de verdachte heeft, kort gezegd, moeite met relaties en is (was) verslaafd aan alcohol en/of drugs waardoor zij regelmatig met justitie in aanraking is gekomen.
Mede gelet op de overige gedingstukken en de indruk die het hof ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen, acht het hof zich door genoemd rapport d.d. 25 november 2002 voldoende voorgelicht omtrent de persoon van verdachte.
Op grond van dit rapport acht het hof aannemelijk dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale / afhankelijke trekken. Voorts is aannemelijk geworden dat verdachte ook ten tijde van het plegen van het hiervoor bewezenverklaarde feit lijdende was aan deze gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens. Het hof is van oordeel dat als gevolg daarvan het bewezenverklaarde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van haar geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank te Leeuwarden heeft verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde, te weten medeplichtigheid aan moord, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Zowel verdachte als de officier van justitie zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde, te weten medeplegen van moord, zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met (mededader) de toen 37-jarige (slachtoffer) vermoord.
Verdachtes mededader heeft het slachtoffer meermalen met een mes in het lichaam gestoken. Blijkens het sectierapport van G. van Ingen, arts en patholoog, d.d. 17 oktober 2002, had het slachtoffer twee steekverwondingen aan de borst opgelopen. Eén van die verwondingen had (onder meer) de lichaamsslagader beschadigd en het oplopen van deze steekverwonding heeft de dood tot gevolg gehad.
Moord is één van de ernstigste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Niet alleen wordt door het begaan van dat feit het leven van een andere persoon bewust en weloverwogen beeïndigd, ook wordt de nabestaanden van het slachtoffer veel leed aangedaan. Naar de ervaring leert, is het moeten leven met het feit dat een naast familielid of vriend is vermoord voor nabestaanden ondraaglijk. Het plegen van een moord vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Uit de stukken en het verhandelde op de terechtzitting is gebleken dat verdachte en haar mededader zeer bewust hebben gehandeld. Nadat zij het plan hadden opgevat (slachtoffer) op te zoeken om hem duidelijk te maken dat hij moest stoppen met haar, verdachte, op te bellen en steeds lastig te vallen, hebben zij zich door niemand van dit plan laten afbrengen. Waarschuwingen van verschillende personen hebben zij naast zich neergelegd. In het bijzonder wijst het hof op de waarschuwing van (taxichauffeur), de taxichauffeur die verdachte en haar mededader naar Drachten heeft gebracht: "Wanneer jullie een ander met dat mes steken, dan steken jullie jezelf". Hieruit blijkt dat verdachte zeer berekenend te werk is gegaan. Hoewel niet geheel valt uit te sluiten dat de door verdachte ingenomen alcoholhoudende drank op haar gedrag van invloed is geweest, staat voor het hof vast dat verdachtes handelen in de eerste plaats werd bepaald door het bewust gemaakte plan (slachtoffer) op te zoeken.
Verder ziet het hof verdachte als de aanstichtster van de moord op (slachtoffer). Verdachte had als enige een duidelijk motief; (slachtoffer) was haar ex-partner die haar na het beëindigen van hun relatie steeds lastig viel. De getuigen (getuige 1) en (getuige 2) hebben voorts duidelijk gemaakt dat verdachte haar mededader heeft overgehaald om mee te gaan naar (slachtoffer). "(verdachte) was de opruister", aldus letterlijk (getuige 1). Tot slot blijkt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen dat verdachte bij alle handelingen betrokken is geweest en een allesbepalende rol heeft gespeeld. Het hof heeft de overtuiging dat verdachte als aanstichtster van de moord dient te worden aangemerkt. Dat niet verdachte maar haar mededader de dodelijke steekwonden heeft toegebracht, is minder van belang en deze omstandigheid kan er niet toe leiden dat verdachte een lagere straf zou moeten krijgen dan de mededader.
Een factor die voorts in aanmerking dient te worden genomen is dat verdachte geen verantwoordelijkheid voor haar daad heeft genomen en dat bij haar ieder moreel besef van de verwerpelijkheid van de daad lijkt te ontbreken. Tijdens het onderzoek is het hof gebleken dat verdachte ten onrechte de verantwoordelijkheid bij anderen legt.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur dient te worden opgelegd. Deze straf dient met name ter vergelding van het leed dat verdachte het slachtoffer en diens nabestaanden heeft aangedaan.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van "medeplegen van moord" een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren zal worden opgelegd. Het hof is van oordeel dat een dergelijke strafeis geen recht doet aan de aard en ernst van het feit en dat bij zulk een eis de rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld, die van aanstichtster van de moord, wordt miskend. Het hof zal een aanzienlijk langere gevangenisstraf opleggen.
Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft het hof naast de voormelde aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan het volgende in aanmerking genomen.
Het slachtoffer was niet een vreemde voor verdachte. (slachtoffer) en verdachte hebben enige tijd een relatie gehad. De stukken wijzen uit dat deze relatie werd gekenmerkt door, kort gezegd, een sfeer van geweld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat (slachtoffer) haar heeft mishandeld en verkracht en dat zich tussen hen talloze incidenten hebben voorgedaan. Het hof acht dit aannemelijk. In het dossier bevindt zich bijvoorbeeld een proces-verbaal d.d. 14 juni 2002 (pagina 197 e.v.), waarin verdachte aangifte doet tegen (slachtoffer) ter zake van mishandeling. Volgens deze aangifte zou (slachtoffer) verdachte meermalen vuistslagen in het gezicht hebben gegeven. De verbalisant, die deze aangifte heeft opgenomen, heeft in voornoemd proces-verbaal gerelateerd dat hij zag dat het linkeroog van aangeefster gezwollen en blauw gekleurd was. Ook zag hij dat de linkerslaap en linkerzijde van het hoofd blauw gekleurd waren en dat de rechterkaak gezwollen was. Een proces-verbaal d.d. 10 mei 2002 (pagina 201 e.v) houdt voorts in dat twee verbalisanten hebben gezien en gehoord dat (slachtoffer) verdachte naar de grond duwde en haar sloeg en dat verdachte schreeuwde en kermde van de pijn. Gelet op de overige stukken, waaronder een aantal mutaties van de politie inzake overlast en geweldplegingen en een uittreksel uit het documentatieregister betreffende het slachtoffer, acht het hof aannemelijk dat verdachte door (slachtoffer) gewelddadig is behandeld. Voorts acht het hof aannemelijk dat (slachtoffer) na afloop van zijn relatie met verdachte, verdachte is blijven lastig vallen door onder meer haar woning te observeren en haar regelmatig op te bellen, zoals hij ook op de bewuste zaterdag 7 september 2002 heeft gedaan.
Het voorgaande is een mitigerende factor in de straftoemeting, doch slechts in beperkte mate, want wat er verder ook zij van de relatie en voorgeschiedenis van verdachte en het slachtoffer, dit kan nooit rechtvaardigen dat verdachte het slachtoffer heeft vermoord. Andere middelen stonden de verdachte ter beschikking om aan het gedrag van het slachtoffer een einde te maken.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde feit de verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Alles overziende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de bevolen gevangenneming van zijn cliënte te heroverwegen.
Het hof heeft aan dit verzoek voldaan. Gelet op dit arrest ziet het hof geen reden op zijn eerder gegeven bevel tot gevangenneming van de verdachte terug te komen.
Benadeelde partij
Gebleken is dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij, een erfgenaam van het slachtoffer, vordert de kosten van de lijkbezorging van (slachtoffer). Deze schade is rechtstreeks toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De hoogte van de schade ad 2513,19 euro is deugdelijk gesteld en in voldoende mate gespecificeerd en onderbouwd. Het hof stelt de schade vast op dat bedrag.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken.
Nu gebleken is dat de benadeelde partij de kosten van lijkbezorging heeft gedragen, zal het hof - gelet op artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek - de vordering van de benadeelde partij toewijzen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof is met betrekking tot het hiervoor bewezenverklaarde feit van oordeel dat verdachte jegens (benadeelde partij), de benadeelde partij, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dat feit aan hem is toegebracht. Voormelde schade wordt door het hof vastgesteld op de kosten van de lijkbezorging van (slachtoffer) ad 2513,19 euro.
Het hof zal aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van 2513,19 euro ten behoeve van (benadeelde partij).
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld primair tenlastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte (verdachte) tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, (benadeelde partij), wonende te (adres), tot een bedrag van tweeduizend vijfhonderd dertien euro en negentien cent;
een en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend vijfhonderd dertien euro en negentien cent ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij), wonende te (adres), met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast;
een en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Hermans, voorzitter, Gorter en Roes, in tegenwoordigheid van mr. Jongeling als griffier, zijnde mr. Roes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.