ECLI:NL:GHLEE:2004:AO6219
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing over Duitse inkomsten en heffingsrente in de inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 19 maart 2004, staat de belastingheffing over Duitse inkomsten van de belanghebbende centraal. De belanghebbende, een voormalig universitair hoofddocent, had in 2001 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting, waarbij hij zowel Nederlandse als Duitse inkomsten had opgegeven. De inspecteur van de Belastingdienst legde een aanslag op, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen in box 1 van € 57.840 en in box 3 van € 2.663 werd opgelegd. De belanghebbende ging in beroep tegen deze aanslag, onder andere vanwege de heffingsrente van € 97 die in rekening was gebracht en de vraag of hij recht had op proceskostenvergoeding en optimalisatie van de belastingdruk met zijn echtgenote.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2004 werd duidelijk dat de belanghebbende meende dat hij onterecht heffingsrente had moeten betalen, omdat hij zowel in Nederland als in Duitsland belasting had betaald over zijn Duitse inkomsten. Het hof oordeelde dat de inspecteur terecht heffingsrente had berekend, aangezien deze verplicht was op basis van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het hof concludeerde dat de belanghebbende geen recht had op de door hem gevraagde proceskostenvergoeding, omdat de aanslag door de inspecteur was gehandhaafd en er geen sprake was van onrechtmatig handelen.
Het hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de aanslag, waarbij het ook opmerkte dat de belastingheffing over de Duitse inkomsten aan Nederland was toegewezen op basis van de belastingverdragen. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om goed op de hoogte te zijn van hun fiscale verplichtingen in zowel binnen- als buitenland, en de gevolgen van het niet correct indienen van belastingaangiften.