BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 264/03 19 maart 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (de belanghebbende)
het Hoofd afdeling Middelen en Ondersteuning van de gemeente Harlingen (: de ambtenaar),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaan-slagen parkeerbelasting.
1.1. Op 10, 12, 13 en 15 februari 2003 is aan de belanghebbende telkens een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2. Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende bij een door de ambtenaar op 21 februari 2003 ontvangen bezwaarschrift bezwaar gemaakt.
1.3. Bij uitspraak van 24 februari 2003 heeft de ambtenaar dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.4. Van deze uitspraak is belanghebbende bij een op 17 maart 2003 bij het hof binnengekomen beroepschrift (met bijlagen) in beroep gekomen.
1.5. Het verweerschrift (met bijlagen) van de ambtenaar is op 15 mei 2003 bij het hof binnengekomen.
1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 februari 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar de belanghebbende en de gemachtigde van de ambtenaar zijn verschenen.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2.1. Tijdens respectievelijk op 10, 12, 13 en 15 februari 2003 te Harlingen gehouden parkeercontroles is telkens geconstateerd dat een personenauto met het kenteken YYY-X-0000 geparkeerd stond op de a-laan, terwijl niet kon worden vastgesteld dat de op grond van de Verordening parkeerbelasting 2002 van de gemeente Harlingen, zoals door de raad vastgesteld d.d. 14 november 2001 (: de verordening), verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
2.2. Op grond van deze constatering zijn aan belanghebbende vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
3.2. De belanghebbende stelt dat hem deze naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd.
3.3. De heffingsambtenaar heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beroepen uitspraak.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. De belanghebbende heeft aangevoerd dat hij niet heeft gezien, althans dat voor hem niet herkenbaar was, dat hij zijn auto parkeerde op een parkeerplaats waar betaald parkeren van kracht was. In dat licht betoogt de belanghebbende dat hem geen schuld treft en dat hem derhalve ten onrechte naheffingsaanslagen parkeerbelasting zijn opgelegd.
4.2. Voorts heeft de belanghebbende aangevoerd dat hem ten onrechte meerdere naheffingsaanslagen zijn opgelegd terwijl hem slechts éénmaal foutparkeren kan worden verweten.
4.3. Naar het oordeel van het hof is, gelet op een door de ambtenaar overgelegde plattegrond waaruit blijkt dat door middel van bebording bij de toegangswegen naar de zone waarin de a-laan is gelegen, voldoende duidelijk dat de a-laan in een zone ligt waar betaald parkeren van kracht is. Mede gezien in dit licht had de belanghebbende redelijkerwijs moeten althans kunnen begrijpen dat voor de a-laan betaald parkeren van kracht was. De omstandigheid dat niet steeds aan beide zijden van de weg (herhalings)borden (zouden) staan, maakt vorenstaande niet anders. Het niet hebben gezien van bedoelde bebording kan niet worden opgevat als het hebben van geen schuld aan het foutparkeren, zodat een zodanig gedaan beroep niet gehonoreerd kan worden.
4.4. Nu het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting een door de gemeente Harlingen uitgevoerde belastingmaatregel behelst kan op basis van artikel 234, lid 6, van de Gemeentewet en de ten grondslag liggende verordering dagelijks een naheffingsaanslag worden opgelegd. Immers dagelijks vangt een belastingtijdvak aan en eindigt het. Belanghebbendes onder 4.2 weergegeven grief faalt derhalve.
4.5. Anders dan de belanghebbende meent is van een boete geen sprake. Het in de naheffingsaanslagen begrepen bedrag van steeds € 43,-- betreft een kostenopslag, in rekening gebracht ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag.
4.6. Het beroep is op grond van het voorgaande ongegrond.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond;
Gedaan door mr Van der Meer, raadsheer als voorzitter, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 19 maart 2004.
De griffier, De voorzitter,
M. Haarsma mr G.M. van der Meer
Op 24 maart 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.