ECLI:NL:GHLEE:2004:AO6258

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
300453
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • J. Meijeringh
  • A. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over betalingsachterstand energienota's en beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. De zaak betreft een geschil over de betaling van energienota's en de beëindiging van een huurovereenkomst. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 augustus 2003, waarin de voorzieningenrechter bepaalde dat [geïntimeerde] recht had op bepaalde voorzieningen vanwege een betalingsachterstand van [appellante].

Het hof oordeelt dat het verweer van [appellante] dat de aanmaningen van Essent haar niet hebben bereikt, niet opgaat. [appellante] had zelf zorg moeten dragen voor tijdige betaling van de energienota's. Het hof stelt vast dat er geen bewijs is geleverd dat de aanmaningen niet zijn ontvangen door [appellante]. Dit betekent dat het niet ontvangen van de aanmaningen voor rekening en risico van [appellante] komt.

Daarnaast wordt vastgesteld dat [geïntimeerde] zijn huurwoning op 29 augustus 2003 heeft verlaten, wat betekent dat hij geen belang meer heeft bij de gevorderde voorzieningen na de beëindiging van de huurovereenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, met uitzondering van de vordering van [geïntimeerde] die betrekking heeft op de periode na de beëindiging van de huurovereenkomst. [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet ontvankelijk is in zijn vordering voor de periode na de beëindiging van de huurovereenkomst, maar bekrachtigt het vonnis voor de overige onderdelen. [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op Euro 245,-- aan verschotten en Euro 771,-- aan salaris voor de procureur.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 maart 2004
Rolnummer 0300453
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr A.H. Lanting,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 15 augustus 2003 door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 10 september 2003 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 1 oktober 2003.
De conclusie van de dagvaarding, tevens memorie van grieven in hoger beroep luidt:
''het Uw Hof behage het vonnis van de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Groningen d.d. 15 augustus 2003, rolnummer 66587 KG ZA 03-257, gewezen tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiser te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van de oorspronkelijke eiser af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.''
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
''dat het Uw Gerechtshof moge behage om bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 15 augustus 2003 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen in kort geding tussen partijen gewezen vonnis, eventueel onder verbetering en/ of aanvulling der gronden, te bekrachtigen, met veroordeling van appellante in de kosten van het hoger beroep.''
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. [appellante] heeft gesteld dat [geïntimeerde] de door hem van [appellante] gehuurde de woning op 29 augustus 2003 metterwoon heeft verlaten. [geïntimeerde] heeft dit erkend c.q. niet voldoende bestreden, zodat van de juistheid van deze stelling kan worden uitgegaan. Voorzover daarmede, of inmiddels op enig ander moment, op rechtsgeldige wijze een eind is gekomen aan de tussen partijen bestaand hebbende huurovereenkomst, moet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] vanaf dat moment geen belang meer heeft bij de door hem gevorderde voorzieningen. Hij zal daarom in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder 1 (a t/m f) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. De grieven leggen het geschil voor het overige in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Ze zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
4. Het hof stelt voorop dat [appellante] weliswaar betoogt dat er ten tijde van de behandeling van het geding in eerste aanleg geen sprake meer was van een betalingsachterstand bij Essent, doch dat zij daarvan noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep enig bewijsstuk heeft overgelegd.
Waar niet is betwist dat Essent wegens het niet tijdig voldoen van de energienota's door [appellante] in ieder geval heeft gedreigd de toevoer van gas en elektra met betrekking tot de door [geïntimeerde] gehuurde woning te beëindigen, had [geïntimeerde] voldoende belang bij voortzetting van de door hem geëntameerde kort geding procedure en bij een voorziening als door hem gevorderd en door de voorzieningenrechter gegeven.
5. Het verweer dat de aanmaningen van Essent [appellante] niet hebben bereikt, kan [appellante] niet baten. [appellante] had voor tijdige betaling van de energienota's zorg behoren te dragen, zodat het niet ontvangen van de aanmaningen, waarvan overigens in het geheel niet is komen vast te staan dat deze [appellante] niet hebben bereikt door toedoen van [geïntimeerde], voor rekening en risico van [appellante] komt.
6. Tegen de vaststelling van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde], ook voordat partijen in confict met elkaar zijn geraakt, het kabelsignaal ontving (overweging 2.3) is geen grief ontwikkeld. Voorshands moet er derhalve van worden uitgegaan dat [geïntimeerde] (anders dan [appellante] in eerste aanleg heeft betoogd) wel recht kon doen gelden op het kabelsignaal. Hetgeen [appellante] terzake in hoger beroep heeft gesteld in haar toelichting op grief III is in het licht van het standpunt dat [appellante] in eerste aanleg heeft ingenomen onbegrijpelijk ([appellante] gaat er nu kennelijk vanuit dat er wel een kabelsignaal werd doorgegeven) en laat onverlet dat hetgeen de voorzieningenrechter terzake heeft overwogen ([appellante] dient ook het verschuldigde bedrag voor het kabelsignaal te voldoen) voorshands als juist moet worden beoordeeld.
Waar vaststaat dat de energienota's niet steeds tijdig zijn voldaan, is het voorshands aannemelijk dat ook doorgifte van het kabelsignaal is gestaakt, althans dreigde te worden gestaakt.
7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 1 is overwogen, gaat het hof voorbij aan het door [appellante] gestelde omtrent de huuropzegging d.d. 28 juli 2003 tegen 11 september 2003. [geïntimeerde] behield immers belang bij de door hem gevorderde voorzieningen, zolang de huurovereenkomst voortduurde.
Slotsom
8. [geïntimeerde] is niet ontvankelijk in zijn vordering voorzover deze betrekking heeft op de periode na de rechtsgeldige beëindiging van de ten processe bedoelde huurovereenkomst. Voor het overige zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. [appellante] zal, als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [geïntimeerde] niet ontvankelijk in zijn vordering, voorzover deze betrekking heeft op de periode na de rechtsgeldige beëindiging van de ten processe bedoelde huurovereenkomst;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat het in het dictum onder 1 gegeven gebod en de daaraan in het dictum onder 2 gekoppelde dwangsom, slechts betrekking hebben op de periode gedurende welke de onderhavige huurovereenkomst nog tussen partijen van kracht was;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op Euro 245,-- aan verschotten en Euro 771,-- aan salaris voor de procureur;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
Euro 183,75 aan verschotten en Euro 771,-- voor salaris voor de procureur op, rekeningnummer: 19.23.25.841 t.n.v. DS 541 arrondissement Leeuwarden, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Meijeringh en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 24 maart 2004.