ECLI:NL:GHLEE:2004:AO6904

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1629/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.S. Pruiksma
  • F.J.W. Drion
  • J. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaam gescheiden leven en belastingaftrekken voor alimentatie en kosten levensonderhoud

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 26 maart 2004, staat de vraag centraal of belanghebbende voor de jaren 1997 (vanaf 16 juni), 1998 en 1999 als duurzaam gescheiden levend van zijn echtgenote kan worden aangemerkt. Dit is van belang voor het recht op aftrek van alimentatie en buitengewone lasten wegens kosten van levensonderhoud van de kinderen. Belanghebbende had in de jaren 1997, 1998 en 1999 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting ontvangen, die hij aanvecht. De inspecteur handhaafde deze aanslagen, waarna belanghebbende in beroep ging.

De feiten tonen aan dat belanghebbende en zijn echtgenote in 1997 een scheiding van tafel en bed hebben aangevraagd, maar deze niet publiekelijk hebben gemaakt. Belanghebbende bleef op Terschelling wonen, terwijl zijn echtgenote met de kinderen naar Z verhuisde. De inspecteur betwistte dat belanghebbende duurzaam gescheiden leefde, omdat er onvoldoende bewijs was dat de wil tot scheiding bestond. Het hof oordeelde dat de feitelijke situatie beslissend is en dat de omstandigheden niet wijzen op een duurzame scheiding.

Het hof concludeert dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij duurzaam gescheiden leefde, waardoor de inspecteur terecht de aftrekken voor alimentatie en kosten van levensonderhoud heeft geweigerd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. Drion in aanwezigheid van de griffier op 31 maart 2004.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1629/02 26 maart 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegde navorderingsaanslagen voor de jaren 1997 en 1998 alsmede de hem opgelegde primitieve aanslag voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn in inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen navorderingsaanslagen opgelegd naar voor het jaar 1997 een belastbaar inkomen van ƒ 73.371,-- en voor het jaar 1998 een belastbaar inkomen van ƒ 71.534,--. Voor het jaar 1999 is aan belanghebbende een (primitieve) aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 64.090,--
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 26 juni 2002 de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 23 juli 2002 bij het hof is ingekomen.
1.4. De inspecteur heeft op 11 oktober 2002 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 7 januari 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en zijn echtgenote, alsmede de inspecteur, vergezeld door een collega. Ter zitting is gezamenlijk met de onderhavige zaak behandeld de zaak met het kenmerk 40/03.
1.6. Ter voormelde zitting heeft belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.7. Het hof heeft in deze zaak op 21 januari 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 4 februari 2004, aan partijen is verzonden.
1.8. Bij schrijven ingekomen op 2 maart 2004 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het hiervoor verschuldigde griffierecht heeft belanghebbende op 3 maart 2004 voldaan.
1.9. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbende is op .. november 19.. in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met A. Uit dat huwelijk zijn vier kinderen geboren in respectievelijk 1982, 1985, 1986 en 1990. Op 18 januari 1993 is belanghebbende met zijn gezin vanuit L komen wonen op het adres a-straat 27 te M. Vanwege zijn werkkring (rayonhoofd Waterschap Friesland) is hij contractueel verplicht op dat adres woonachtig te zijn.
2.2. De echtgenote van belanghebbende verhuist met de kinderen op 16 juni 1997 naar het adres a-plein 8 te Z. Vanaf die datum tot 1 september 1999 ontvangt zij van de gemeente Franekeradeel een bijstandsuitkering. Belanghebbende blijft ingeschreven op Terschelling, aanvankelijk op voormeld adres a-straat 27 te M, vanaf 29 september 1999 tot 1 januari 2001 op het adres b-straat 18 te M. Op dat adres was toen woonachtig Mevr. A. Desgevraagd heeft Mevr. A tegenover de inspecteur verklaard dat belanghebbende in die periode niet veel op Terschelling verbleef, maar toen in verband met zijn werkkring meer in N was en dan in Z overnachtte. De post werd nagezonden aan het adres a-weg 5 in Z.
2.3. Op 15 september 1999 verhuist de echtgenote met de kinderen naar de woning a-weg 5 te Z, op welk adres belanghebbende met ingang van 1 januari 2001 ook staat ingeschreven. Deze woning werd door belanghebbende en zijn echtgenote gezamenlijk aangekocht bij akte van 28 juni 1999; de transportakte werd verleden op 27 augustus 1999. Voor de financiering van de aankoop werden door belanghebbende en zijn echtgenote gezamenlijk hypothecaire geldleningen aangegaan. De verschuldigde rente wordt maandelijks afgeschreven van de girorekening van belanghebbende. In koop- en transportakte wordt geen melding gemaakt van na te melden (onder 2.5) scheiding van tafel en bed.
2.4. In de aangiften 1999 en 2000 stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de door hem en zijn echtgenote aangekochte woning aan de a-weg 5 in Z een eigen woning is die tot hoofdverblijf dient in de zin van artikel 42a, eerste lid, van de Wet IB'64 (: de wet). Hij geeft het gehele huurwaardeforfait aan en brengt de volledige betaalde hypotheekrente en kosten van geldleningen in aftrek als rente en kosten eigen woning.
2.5. Op 19 maart 1997 spreekt de arrondissementsrechtbank Leeuwarden de scheiding van tafel en bed uit tussen belanghebbende en zijn echtgenote. Aan dat vonnis hebben zij geen bekendheid gegeven en het ook niet in het huwelijksgoederenregister laten inschrijven.
2.6. In het bezwaarschrift tegen de primitieve aanslag IB 1997 (bijlage 7 bij het verweerschrift van de inspecteur) maakt de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, B van administratiekantoor C te Terschelling, melding van de noodzaak van aangepast bijzonder onderwijs voor één van de kinderen van belanghebbende, terwijl het oudste kind voorbereidend hoger onderwijs moest gaan volgen. Beide vormen van onderwijs waren slechts mogelijk aan de vaste wal. Om in aanmerking te komen voor vergoedingen voor aangepast onderwijs en voor een gemeentewoning diende men ook in Z te wonen en aldaar ingeschreven te zijn. Omdat het echtpaar voor dat probleem geen oplossing zag, werd rechtskundig advies van de advocaat Mr. D ingewonnen. Deze adviseerde tot scheiding van tafel en bed over te gaan en ook daadwerkelijk alimentatie te betalen. De echtgenote is vervolgens met de kinderen in Z gaan wonen. Belanghebbende bleef op Terschelling om zich in het weekend bij zijn gezin in Z te voegen. "Belanghebbende was en bleef de kostwinner. De gezinsuitgaven worden nu echter vertaald in alimentatie, levensonderhoud van zogenaamde ex-vrouw en het grotendeels onderhouden van zijn minderjarige kinderen".
2.7. Aan de inspecteur heeft belanghebbende gemeld dat hij per 1 januari 2001 naar het adres van zijn echtgenote is verhuisd en met haar weer een gezamenlijke huishouding is gaan voeren.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is de vraag of belanghebbende voor de jaren 1997 (vanaf 16 juni), 1998 en 1999 als duurzaam gescheiden levend, als bedoeld in artikel 5 van de wet, van zijn echtgenote kan worden aangemerkt, zodat voor hem recht bestaat op aftrek van alimentatie en aftrek van buitengewone lasten wegens kosten levensonderhoud kinderen.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur daartegenover ontkennend. Beiden doen hun standpunten steunen op gronden als vermeld in de van ieder van hen afkomstige gedingstukken. Ter zitting zijn geen nadere gronden aangevoerd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Naar constante jurisprudentie is voor de vraag of de toestand van duurzaam gescheiden leven aanwezig is de feitelijke toestand beslissend, en niet hetgeen enkel aan het papier is toevertrouwd.
4.2. Het vonnis tot scheiding van tafel en bed, uitgesproken tussen belanghebbende en zijn echtgenote in maart 1997, kan, nu openlijke bekendmaking en inschrijving in het huwelijksgoederenregister niet heeft plaatsgevonden, niet tegen onkundige derden werken.
4.3. In casu is weliswaar op enig moment de samenwoning verbroken maar niet de samenleving, getuige de beschrijving van de feiten door de toenmalige gemachtigde B (sub 2.6 hiervoor), en de verklaring van mevrouw A (sub 2.2 hiervoor). Ook het niet publiekelijk maken van de verlangde scheiding van tafel en bed (sub 2.5 hiervoor) wettigt het ten processe niet ontzenuwde vermoeden dat andere overwegingen dan huwelijksperikelen ten grondslag hebben gelegen aan de gekozen constructie.
4.4. Ook zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien vervolgens aannemelijk gemaakt, tot de conclusie moeten leiden dat de wil van beide echtelieden of één hunner op duurzaam gescheiden zijn was gericht. Het verloop van de relevante gebeurtenissen wijst eerder op het tegendeel: zie 2.2 (laatste volzin); 2.3; 2.4; 2.5 (laatste volzin) en 2.6.
4.5. Vervolgens is het logischerwijze zo dat waar geen wil tot duurzaam gescheiden zijn is, die wil ook niet naar buiten kan blijken. De feiten onderschrijven dat in casu: een uittreksel van het vonnis tot scheiding van tafel en bed is niet in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerd, en inschrijving van dat vonnis in het huwelijksgoederenregister heeft niet plaatsgevonden. Dat werkgever en Gemeentelijke Sociale Dienst kennelijk niet op zodanige publicatie hebben aangedrongen, maakt dat niet anders.
4.6. De conclusie moet dan zijn dat belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast van de door hem ingeroepen toestand van duurzaam gescheiden leven, zodat de inspecteur terecht en op goede gronden heeft geweigerd aftrek van alimentatie en aftrek van kosten van levensonderhoud van de minderjarige kinderen te verlenen.
5. De slotsom
Het beroep is ongegrond.
6. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 26 maart 2004 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president als voorzitter, mrs. F.J.W. Drion en J. Huiskes, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door mr. Drion in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hiemstra en ondertekend door mr. Drion en voornoemde griffier.
Op 31 maart 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.